Naar boven ↑

Rechtspraak

Curtea de Apel Alba Iulia e.a.
Hof van Justitie van de Europese Unie, 20 oktober 2022
ECLI:EU:C:2022:811
Verschil in beloning wegens rechterlijke uitspraak en nieuwe wettelijke bepaling, leveren geen verboden onderscheid op grond van leeftijd op.

Feiten

Tussen 2006 en 2009 is aan het merendeel van de in Roemenië werkzame magistraten (hierna: ‘reeds langer in dienst zijnde magistraten’) bij rechterlijke beslissingen het recht toegekend op hogere maandelijkse arbeidsvergoedingen gelet op, ten eerste, de toepassing op hun salaris van een hogere vermenigvuldigingscoëfficiënt, die overeenkomt met die van de openbaar aanklagers van de nationale directie voor corruptiebestrijding en de directie voor onderzoek naar georganiseerde misdaad en terrorisme, alsmede, ten tweede, een hogere sectorale referentiewaarde overeenkomstig artikel 1 van OG nr. 10/2007. Sinds de inwerkingtreding op 1 januari 2010 van kaderwet nr. 330/2009 zijn de salarissen van alle magistraten op gelijke wijze berekend overeenkomstig de bepalingen van deze wet, en zijn alle beroepen die zijn ingesteld door vanaf die datum in dienst getreden magistraten met het oog op de verkrijging van de in het vorige punt bedoelde salarisverhogingen, afgewezen op basis van deze gelijkstelling van de salarissen. 

Naar aanleiding van het arrest van een uitspraak cassatie in het belang der wet, heeft het ministerie van Justitie, Roemenië de rechterlijke instanties budget toegekend om de reeds langer in dienst zijnde magistraten met terugwerkende kracht salarisverhogingen uit te betalen op grond van de voor hen gunstige beslissingen die zijn gegeven in de jaren 2006 tot en met 2009. Dit ministerie heeft daarentegen geweigerd budget vrij te maken voor andere magistraten, zoals de betrokken magistraten, ten gunste van wie geen dergelijke rechterlijke beslissingen waren gegeven. De verwijzende rechter vraagt aan het Hof van Justitie EU of artikel 2, leden 1 en 2, van Richtlijn 2000/78/EG zich verzet tegen een nationale regeling die, zoals uitgelegd in bindende nationale rechtspraak, ertoe leidt dat het salaris van bepaalde na de inwerkingtreding van die regeling aangestelde magistraten lager is dan dat van magistraten die vóór de inwerkingtreding ervan zijn aangeworven.

Oordeel

Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt. 

Verschil in beloning wegens rechterlijke uitspraak en nieuwe wettelijke bepaling, leveren geen verboden onderscheid op grond van leeftijd op

De verwijzende rechter wenst in het bijzonder te vernemen of het feit dat de betrokken magistraten, die na 1 januari 2010 zijn aangeworven, niet de mogelijkheid hebben gehad om voor de periode tussen 2010 en 2015 te verzoeken om een salarisverhoging op grond van de beslissingen die in de jaren 2006 en 2009 ten gunste van de reeds langer in dienst zijnde magistraten zijn genomen omdat zij destijds niet in dienst waren, hen vanwege hun leeftijd in een ongunstigere positie plaatst in de zin van artikel 2, leden 1 en 2, van Richtlijn 2000/78/EG dan die van de reeds langer in dienst zijnde magistraten, die door middel van een rechterlijk vonnis de betaling met terugwerkende kracht van hun verhoogde salaris over die periode hebben verkregen.

Ten eerste oordeelt het hof dat geen specifieke leeftijd(sgrens) is genoemd. Van direct onderscheid is derhalve geen sprake. 

 Ten tweede moet worden vastgesteld dat de verwijzende rechter geen specifieke categorie van magistraten heeft aangewezen die bijzonder wordt benadeeld op grond van leeftijd, maar enkel heeft opgemerkt dat de weigering om de betrokken magistraten een salarisverhoging toe te kennen voor de periode tussen 2010 en 2015 voortvloeit uit het feit dat zij in dienst zijn getreden na de inwerkingtreding van kaderwet nr. 330/2009 en voorts uit het feit dat er niet vóór die inwerkingtreding ten gunste van hen rechterlijke beslissingen zijn vastgesteld waarbij hun het recht op salarisverhoging is toegekend.

In de eerste plaats kan artikel 2, lid 2, van Richtlijn 2000/78/EG niet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een nieuwe nationale regeling alleen van toepassing is op situaties die na de inwerkingtreding ervan zijn ontstaan, aangezien een dergelijke omstandigheid enkel voortvloeit uit de temporele werking van een nieuwe wet en als zodanig geen indirecte discriminatie op grond van leeftijd vormt. Voorts dient in herinnering te worden gebracht dat het criterium waarbij de toepassing van nieuwe regels uitsluitend afhankelijk wordt gesteld van de aanstellingsdatum als objectief en neutraal gegeven, kennelijk niets van doen heeft met enige inaanmerkingneming van de leeftijd van de aangestelde personen (HvJ EU 14 februari 2019, C-154/18, ECLI:EU:C:2019:113 (Horgan en Keegan), r.o. 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

Wat in de tweede plaats het feit betreft dat er vóór de inwerkingtreding van een nieuwe nationale regeling geen rechterlijke beslissingen ten gunste van de betrokken magistraten zijn vastgesteld waarbij hun het recht op salarisverhoging is toegekend, moet worden vastgesteld dat een dergelijk verschil in behandeling niet voortvloeit uit de leeftijd van de betrokken magistraten, maar uit het ontbreken van ten gunste van hen gewezen rechterlijke beslissingen. Een dergelijk criterium blijkt dus op geen enkele wijze verband te houden met de leeftijd van die magistraten of met enige andere bij Richtlijn 2000/78/EG verboden discriminatiegrond.