Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 16 februari 2022
ECLI:NL:RBDHA:2022:11747
Feiten
Werknemer is van 1 november 2005 tot 1 april 2018 in dienst geweest bij werkgever, laatstelijk in de functie van internationaal (tankauto)chauffeur. Op de arbeidsovereenkomst was tot 1 januari 2017 de Cao Goederenvervoer Nederland (Cao GN) van toepassing. Vanaf 1 januari 2017 was de Cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (Cao BGV) van toepassing. Op grond van artikel 7:639 BW behoudt een werknemer tijdens zijn vakantie recht op loon. Werknemer meent dat hij gedurende de tijd die hij vanaf februari 2013 vakantie heeft genoten, te weinig loon heeft ontvangen van werkgever. In dit verband heeft werknemer naar voren gebracht dat werknemer bij de hoogte van het loon tijdens vakantie rekening had dienen te houden met het gemiddelde bedrag aan (i) onregelmatigheidstoeslag en (ii) toeslag voor overuren. Als meest verstrekkende verweer heeft werkgever aangevoerd dat de vordering van werknemer (deels) is verjaard. De loonvordering is volgens werkgever voor het eerst gestuit op 18 juli 2018. Werkgever meent daarom dat, voor zover de vordering betrekking heeft op de periode tot 18 juli 2013, dat gedeelte van de vordering is verjaard. Daarnaast heeft werkgever een beroep gedaan op rechtsverwerking.
Oordeel
Verjaring en rechtsverwerking
Werknemer beroept zich erop dat hij op 26 februari 2018 een stuitingsbrief aan werkgever heeft gestuurd. Hij kan deze brief niet overleggen en werkgever betwist de ontvangst van deze brief. De kantonrechter heeft niet kunnen vaststellen of de brief daadwerkelijk door werkgever is ontvangen en oordeelt daarom dat de loonvordering op die datum dus niet is gestuit. Het beroep op rechtsverwerking wordt verworpen. Het enkel stilzitten of tijdsverloop is onvoldoende om rechtsverwerking aan te nemen. Dat werknemer tot 18 juli 2018 heeft gewacht om bij werkgever naar voren te brengen dat hij over de vijf jaar daarvóór te weinig loon heeft ontvangen, kan daarom niet leiden tot de conclusie dat hij zijn rechten heeft verwerkt en derhalve geen loonvordering meer kan instellen.
Loonvordering, diverse toeslagen en overuren
Volgens rechtspraak van het Hof van Justitie EU mag het recht op loon tijdens de vakantie niet restrictief worden uitgelegd en betekenen de woorden ‘jaarlijkse vakantie met behoud van loon’ in artikel 7 lid 1 Richtlijn 2003/88/EG dat het loon gedurende de ‘jaarlijkse vakantie’ in de zin van die richtlijn moet worden doorbetaald en dat, met andere woorden, de werknemer voor deze rustperiode zijn normale loon dient te ontvangen. Wanneer de door de werknemer ontvangen beloning bestaat uit verschillende componenten, moet bij de bepaling van wat het normale/gebruikelijke loon is waarop deze werknemer recht heeft gedurende zijn jaarlijkse vakantie, een specifieke analyse worden uitgevoerd. In het kader van een dergelijke analyse wordt elke last die intrinsiek samenhangt met de uitvoering van de taken die de werknemer zijn opgedragen in zijn arbeidsovereenkomst en waarvoor hij een financiële vergoeding ontvangt, gerekend tot de globale beloning van de werknemer, die noodzakelijkerwijs deel moet uitmaken van het bedrag waarop de werknemer recht heeft gedurende zijn jaarlijkse vakantie. Daarentegen dienen de componenten van het globale loon van de werknemer die alleen strekken tot vergoeding van occasionele of bijkomende kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van de taken die de werknemer zijn opgedragen in zijn arbeidsovereenkomst, niet in aanmerking te worden genomen voor de berekening van het te betalen bedrag aan vakantieloon. De vordering met betrekking tot de diverse toeslagen wordt afgewezen omdat werknemer er niet in is geslaagd duidelijk te maken welke toeslagen hij ontving. Ten aanzien van de overuren wordt de vordering van werknemer eveneens afgewezen omdat hij niet heeft kunnen aantonen dat hij verplicht was om overuren te maken.