Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 21 oktober 2022
ECLI:NL:RBROT:2022:9452
Feiten
Werknemer is op 1 mei 2022 voor de duur van 12 maanden bij werkgeefster in dienst getreden. Werkgeefster heeft in verband met de werkzaamheden van werknemer aan hem een bedrijfsauto en tankpas ter beschikking gesteld. In dat verband hebben partijen een ‘Overeenkomst inzake auto van de zaak’ gesloten, waarin o.a. was bepaald dat de tankpas uitsluitend voor zakelijke doeleinden mocht worden gebruikt. Op vrijdag 17 juni 2022 heeft werknemer zich ziek gemeld vanwege een enkelblessure. Als gevolg van die enkelblessure was werknemer niet in staat om auto te rijden en om naar het kantoor van werkgeefster te reizen. Op 21 juni 2022 heeft werknemer aangegeven dat als de zwelling in zijn voet afnam, hij de volgende dat weer hoopte ‘in de auto te kunnen stappen’. Werkgeefster heeft aangeboden hem door een collega op te laten halen, maar werknemer gaf aan zelf met de auto te komen. Op 21 juni 2022 rond 21.15 uur heeft de echtgenote van werknemer voor een bedrag van € 50,21 getankt met de privéauto en afgerekend met de zakelijke tankpas van werknemer. De volgende dag is werknemer met de bedrijfsauto naar zijn werk gegaan. Op 28 juni 2022 is werknemer op staande voet ontslagen. Als reden voor het ontslag is gegeven dat de echtgenote heeft getankt met de zakelijke tankpas en er daarom sprake zou zijn van diefstal, althans heling, van bedrijfseigendommen. Werknemer heeft geprotesteerd tegen het ontslag en het bedrag van de tankbeurt aan werkgeefster teruggestort. Werknemer verzoekt vernietiging van het ontslag en wedertewerkstelling.
Oordeel
Tijdens de mondelinge behandeling heeft werknemer zijn verzoek gewijzigd in die zin dat hij berust in het gegeven ontslag. Vooropgesteld moet worden dat tussen partijen niet in geschil is dat de echtgenote van werknemer op 21 juni 2022 zonder toestemming van werkgeefster met de (zakelijke) tankpas heeft getankt met de privéauto voor een bedrag van € 50,21 (inclusief btw). Dat is in strijd met de “Overeenkomst inzake auto van de zaak”. Dat werknemer zelf geen bezwaar zag in het tanken door zijn echtgenote, omdat hij volgens hem (aanvankelijk) met haar had afgesproken dat zij hem op 22 juni 2022 naar het werk zou brengen in verband met zijn enkelblessure en dat er daarom zakelijke kilometers gemaakt zouden worden, betekent niet dat het met de tankpas betalen van de tankbeurt met de privéauto (zonder toestemming) ook was toegestaan. Daarbij komt nog dat werknemer zelf met de bedrijfsauto naar het werk is gereisd op 22 juni 2022 en de tankbeurt met de privéauto niet is aangewend voor het maken van zakelijke kilometers. Ter rechtvaardiging van het gebruik van de tankpas met de privéauto heeft werknemer aangevoerd dat hij van plan was om op 22 juni 2022 bij werkgeefster melding te maken van de tankbeurt door zijn echtgenote op 21 juni 2022. Vast staat echter dat hij dat niet heeft gedaan. Tussen partijen staat verder vast dat werknemer tijdens het ontslaggesprek dat op 28 juni 2022 heeft plaatsgevonden ook geen verklaring heeft gegeven over het hoe en waarom van deze tankbeurt met de privéauto. De kantonrechter oordeelt dat het ook moeilijk te geloven is dat werknemer zich hierover amper een week later weinig tot niets meer kon herinneren. De kantonrechter acht het gerechtvaardigd dat werkgeefster aan de integriteit van werknemer is gaan twijfelen en per direct geen vertrouwen meer had in werknemer. Dit geldt temeer nu werknemer eind juni 2022 nog niet eens twee maanden in dienst was, zodat werknemer zijn sporen nog niet verdiend had. Dat werknemer het bedrag van de tankbeurt inmiddels weer heeft terugbetaald, kan niet tot een ander oordeel leiden. Toen was het vertrouwen al ernstig geschaad. De verzoeken van werknemer worden afgewezen.