Rechtspraak
Feiten
Werkgever is een onderneming die zich bezighoudt met de exploitatie van een Indonesisch-Maleisisch restaurant. Werknemer is op 1 maart 2020 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden bij de werkgever. De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is eenmaal met de duur van één jaar verlengd. De laatste functie die de werknemer vervulde, is die van kok. Op 26 april 2022 is werknemer door werkgever op staande voet ontslagen. Het ontslag is diezelfde dag per brief aan werknemer bevestigd. In de ontslagbrief staat dat het vertouwen van werkgever beschadigd is, omdat werknemer geld en goederen zou hebben gestolen. Werknemer legt zich neer bij het gegeven ontslag, maar verzoekt onder meer de betaling van een billijke vergoeding. Werkgever verzoekt onder meer een gefixeerde schadevergoeding en een schadevergoeding voor het vlees dat werknemer wederrechtelijk zou hebben meegenomen.
Oordeel
Werkgever meent dat er sprake is van een dringende reden en heeft aangevoerd dat werknemer meerdere malen geld uit de fooienpot heeft gestolen en dat werknemer daarnaast voedsel van de werkgever kosteloos aan derden heeft gegeven. Dat er meermaals geld zou zijn gepakt wordt door werknemer betwist. Werknemer heeft erkend geld uit de fooienpot te hebben gehaald zonder dat hij daarvoor toestemming van werkgever had. Volgens werknemer ging dit om een bedrag van slechts € 4,50. Naar het oordeel van de kantonrechter vormt het wederrechtelijk wegnemen van geld uit de fooienpot, ook al zou dit slechts één keer zijn gebeurd, voldoende dringende reden voor het gegeven ontslag op staande voet. Daar komt nog bij dat werkgever getuigenverklaringen en screenshots van camerabeelden heeft overgelegd waaruit is gebleken dat werknemer met enige regelmaat gebakken bananen heeft uitgedeeld aan derden. Werknemer heeft gesteld dat hij dit altijd in overleg met collega’s heeft gedaan, maar dit is nergens uit gebleken. Het wegnemen van € 4,50 uit de fooienpot én het zonder toestemming weggeven van voedsel aan derden vormt naar het oordeel van de kantonrechter tezamen, maar ook afzonderlijk, een dringende reden voor het ontslag op staande voet. Het gegeven ontslag op staande voet houdt om die reden stand. De gevorderde billijke vergoeding is dan ook niet toewijsbaar. Het ontslag op staande voet is op 26 april 2022 gegeven. Dit betekent dat werknemer, in het geval hij zelf had opgezegd, met inachtneming van een opzegtermijn van één maand had moeten opzeggen tegen het einde van de maand, in dit geval tot en met 31 mei 2022. De kantonrechter stelt de gefixeerde schadevergoeding over de termijn van 27 april 2022 tot en met 31 mei 2022 vast op een bedrag van € 2.381,21 bruto.
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding in verband met het bestelde vlees overweegt de kantonrechter als volgt. Werkgever heeft aangevoerd dat werknemer in het eerste kwartaal van 2022 stelselmatig grote bestellingen voor de inkoop van vlees heeft gedaan. Uit de vergelijking tussen de inkoopcijfers en de omzetcijfers over dat kwartaal blijkt volgens werkgever dat er een onverklaarbaar groot verschil is. Dit onverklaarbare verschil, zo stelt werkgever, is ontstaan doordat werknemer het vlees voor eigen gebruik heeft weggenomen dan wel aan derden heeft verkocht of weggegeven. Werknemer betwist dat hij, afgezien van enkele gebakken bananen, grote hoeveelheden voedsel van werkgever heeft ontvreemd. Uit de enkele vergelijking tussen de hoge inkoopcijfers en de omzetcijfers volgt volgens werknemer niet dat hij het vlees zou hebben ontvreemd. De kantonrechter kan, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door werknemer, thans niet vaststellen of werknemer daadwerkelijk vlees heeft weggenomen van werkgever. Omdat werkgever uitdrukkelijk heeft aangeboden om zijn stelling op dit punt te bewijzen, onder meer door het horen van getuigen die zijn stelling kunnen bevestigen, zal hij daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Daarnaast wordt werkgever in de gelegenheid gesteld om het door hem gestelde schadebedrag van € 7.082,46 te onderbouwen. In afwachting van de bewijsopdracht zal de kantonrechter iedere verdere beslissing aanhouden.