Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 29 november 2022
ECLI:NL:GHDHA:2022:2352
Feiten
Werknemer is op 1 januari 2011 bij werkgever in dienst getreden in de functie van technisch specialist. Op 20 februari 2017 heeft werknemer zich ziek gemeld in verband met psychische problematiek. De bedrijfsarts heeft op 16 maart 2017 geoordeeld dat werknemer arbeidsongeschikt is en dat dit van zes weken tot drie maanden gaat duren. Op 22 mei 2017 is werknemer niet verschenen op het spreekuur bij de bedrijfsarts. Werknemer heeft daarvoor een waarschuwing ontvangen waarin een loonstop is aangekondigd als hij niet zou verschijnen op de volgende afspraak. Op 20 juni 2017 is werknemer wederom niet verschenen op het spreekuur bij de bedrijfsarts. Diezelfde dag is het loon van werknemer opgeschort en daarvan is werknemer op de hoogte gesteld. Op 23 juni 2017 is de leidinggevende van werknemer naar het huis van werknemer gegaan. Hij heeft werknemer daar niet aangetroffen. Omdat werkgever op geen enkele wijze meer contact kon krijgen met werknemer, heeft hij de politie ingeschakeld. De politie heeft werknemer thuis aangetroffen. Werknemer was bij het huisbezoek goed aanspreekbaar en had geen behoefte aan contact. Bij brief van 29 augustus 2017 heeft werkgever werknemer gewaarschuwd dat hij een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal indienen, indien werknemer zich niet binnen een week bij de arbodienst heeft gemeld. Werknemer heeft op die brief niet gereageerd en zich evenmin bij de arbodienst gemeld. Bij beschikking van 1 november 2017 heeft de kantonrechter te Den Haag de arbeidsovereenkomst – zonder inachtneming van een opzegtermijn – met ingang van 2 november 2017 ontbonden. Tegen de ontbindingsbeschikking is geen hoger beroep ingesteld. In april 2019 is werknemer door de politie in een slechte geestelijke en fysieke toestand aangetroffen. Werknemer heeft een Ziektewetuitkering aangevraagd. Deze is aan werknemer toegekend. Werkgever is eigenrisicodrager. Werknemer heeft betaling van achterstallig salaris en ziekengeld gevorderd. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen op grond van het gezag van gewijsde van de ontbindingsbeschikking. Werknemer is in hoger beroep gegaan.
Oordeel
Vast staat dat de kantonrechter in zijn ontbindingsbeschikking de arbeidsovereenkomst tussen partijen heeft ontbonden, wegens verwijtbaar handelen of nalaten van werknemer, bestaande uit het niet-nakomen van de re-integratieverplichtingen. Verder staat vast dat de ontbindingsbeschikking – aangezien partijen daartegen geen hoger beroep hebben ingesteld – in kracht van gewijsde is gegaan. Door toewijzing van het ontbindingsverzoek heeft de kantonrechter dus een beslissing gegeven op het geschilpunt tussen partijen dat in die procedure aan de orde was, namelijk of werknemer verwijtbaar had gehandeld door zonder rechtvaardigingsgrond zijn re-integratieverplichtingen niet na te komen. Deze beslissing van de kantonrechter heeft gezag van gewijsde. Dit betekent dat werknemer de vraag of er voor de niet-nakoming van zijn re-integratieverplichtingen al dan niet een (medische) rechtvaardigingsgrond bestond, niet meer opnieuw in een procedure aan de orde kan stellen. Het hof moet uitgaan van de bindende beslissing van de kantonrechter in de ontbindingsprocedure dat er geen rechtvaardigingsgrond aanwezig was, en mag dit geschilpunt tussen partijen niet opnieuw beoordelen. Aan bewijslevering komt het hof daarom niet toe.