Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 16 december 2022
ECLI:NL:RBAMS:2022:7621
Feiten
Werknemer is op 1 april 2016 in dienst getreden bij werkgeefster en als directeur tewerkgesteld bij een Franse dochteronderneming van werkgeefster. Op 14 mei 2020 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. Op 18 januari 2021 ontving werknemer een aanslag inkomstenbelasting over 2019 van de Franse fiscus voor € 37.306 voor de uit zijn dienstverband met werkgeefster genoten inkomsten. Dit bedrag heeft werknemer op 25 maart 2021 zelf, nadat werkgeefster weigerde om dit bedrag namens hem te voldoen, aan de fiscus voldaan. Bij brief van 1 maart 2021 heeft werknemer werkgeefster verzocht het bedrag van € 37.306 aan hem te betalen. Bij brief van 2 maart 2021 heeft werkgeefster afwijzend gereageerd en gesteld dat de finale kwijting die in de vaststellingsovereenkomst was overeengekomen aan de betaling in de weg staat. Werknemer verzoekt voor recht te verklaren dat de fiscale verplichtingen die voor werkgeefster voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst niet vallen onder de reikwijdte van het kwijtingsbeding uit de vaststellingsovereenkomst dan wel dat de vaststellingsovereenkomst vernietigbaar is op grond van dwaling waardoor werkgeefster ter zake van de fiscale verplichtingen over 2019 € 37.306 aan werknemer dient te betalen. Werkgeefster verzoekt de vorderingen van werknemer af te wijzen.
Oordeel
In de arbeidsovereenkomst is onder meer opgenomen dat werkgeefster de in Nederland en Frankrijk verschuldigde inkomstenbelasting voor haar rekening neemt. Door middel van de Haviltex-norm zal de uitleg en reikwijdte van het kwijtingsbeding worden beoordeeld. Het betreft hier een aspect dat bij beide partijen bekend was toen zij de kwijting overeenkwamen. De finale kwijting leidt er per saldo toe dat werknemer een aanzienlijk lager bedrag aan loon ontvangt dan het overeengekomen nettoloon. Aldus is sprake van een wijziging van een arbeidsvoorwaarde, die voor werknemer een verslechtering inhoudt. Of werkgeefster zich mag beroepen op de finale kwijting wordt bepaald door de vraag of werknemer welbewust heeft ingestemd met deze strekking van de finale kwijting. Werknemer is door werkgeefster niet gewezen op de financiële gevolgen van de door werkgeefster voorgestane kwijting. Het beroep op de finale kwijting is onvoldoende, omdat in deze bepaling niet uitdrukkelijk is verwezen naar het artikel over het nettoloon in de arbeidsovereenkomst waarin is opgenomen dat werkgeefster de verschuldigde inkomstenbelasting voor Nederland dan wel Frankrijk voor haar rekening nam. De finale kwijting in de vaststellingsovereenkomst staat volgens de kantonrechter niet in de weg aan voldoening van de fiscale verplichtingen van werkgeefster die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst. Werkgeefster is daarom € 37.306 aan werknemer verschuldigd.