Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 25 november 2022
ECLI:NL:RBROT:2022:10863
Feiten
Werknemer is op 1 maart 2020 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) werkgeefster in de functie van project-engineer. Werknemer heeft zich op 8 april 2022 ziekgemeld. Werkgeefster heeft werknemer bij brief van 29 november 2021 bericht dat zij heeft besloten de arbeidsovereenkomst stop te zetten vanaf 1 december 2021 (met een opzegtermijn van vier maanden). Werknemer heeft zich hiertegen verzet en werkgeefster verzocht om de re-integratieverplichtingen na te komen. Werknemer heeft ook daarvoor en daarna meerdere keren tevergeefs werkgeefster verzocht om de re-integratie weer op te starten. Op 1 april 2022 heeft werknemer voor het laatst een gesprek met de bedrijfsarts gehad. De bedrijfsarts heeft toen geadviseerd dat partijen eerst met elkaar gesprekken moeten voeren over de stand van zaken en de bedoeling van het proces en de invulling van Wet verbetering poortwachter. Op 3 mei 2022 heeft werknemer een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV en het UWV gevraagd zich uit te laten over de vraag of werkgeefster voldoende doet om hem weer aan het werk te helpen. Het UWV heeft in zijn deskundigenoordeel van 8 juli 2022 overwogen dat het hem niet is gelukt om in contact te komen met werkgeefster. De conclusie van het UWV is dat de re-integratie-inspanningen van werkgeefster als onvoldoende zijn te beschouwen. Werkgeefster heeft bij brief van 15 augustus 2022 aan werknemer bericht dat zijn loon met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2022 zal worden verlaagd naar 70%, zijnde € 3.151,05 bruto, omdat werknemer een jaar ziek is. Werknemer vordert onder meer werkgeefster te veroordelen haar re-integratieverplichtingen jegens hem na te komen.
Oordeel
Werkgeefster is niet verschenen, zodat tegen haar verstek zal worden verleend. Werknemer stelt dat werkgeefster hem ondanks herhaalde verzoeken daartoe niet in staat stelt om te re-integreren. Werkgeefster is op grond van artikel 7:658a BW verplicht om werknemer te laten re-integreren en hem daartoe ook in staat te stellen, zodat er voldoende grond is om de vordering toe te wijzen om werkgeefster te veroordelen haar re-integratieverplichtingen na te komen. De vorderingen van werknemer zullen echter in aangepaste vorm worden toegewezen, omdat het door werknemer gemaakte stroomschema met termijnen niet geheel realistisch wordt geacht. De bedrijfsarts zal immers eerst de actuele medische beperkingen en functiemogelijkheden moeten vaststellen, voordat een arbeidsdeskundig onderzoek kan plaatsvinden. Als dat gedaan is, zal pas bekend zijn of en op welke manier werknemer weer zijn eigen of aangepast werk kan uitvoeren. Werkgeefster zal daarom worden veroordeeld om na een advies van de bedrijfsarts daartoe, werknemer toe te laten tot zijn eigen of aangepast werk conform dat advies van de bedrijfsarts. Werknemer stelt voorts dat hij tijdens zijn tweede ziektejaar recht heeft op 80% van zijn loon in plaats van de door werkgeefster betaalde 70%, omdat hij voldoet aan de voorwaarden die hieraan zijn gesteld in de cao Metalektro, namelijk het optimaal meewerken aan zijn herstel en re-integratie. Werkgeefster wordt veroordeeld om over de periode van 1 mei 2022 tot de datum van dit vonnis het verschil tussen het loon van 70% en 80% te betalen. Omdat werkgeefster dit loon te laat betaald heeft, is er eveneens aanleiding om de hierover gevorderde wettelijke verhoging van artikel 7:625 lid 1 BW – zonder matiging – toe te wijzen. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen omdat op veroordelingen tot betaling van een geldsom geen dwangsom kan worden opgelegd (art. 611a lid 1 Rv). De verklaring voor recht die werknemer vordert, zal worden afgewezen, omdat een verklaring voor recht in een kortgedingprocedure vanwege het declaratoire karakter niet toewijsbaar is.