Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 28 september 2021
ECLI:NL:GHARL:2021:9052
Feiten
Bij tussenarrest van 2 maart 2021 (hierna: het tussenarrest) is bepaald dat werknemer in de gelegenheid zal worden gesteld om zijn vordering tot betaling van overuren te baseren op de daadwerkelijk te weinig betaalde overuren. In verband daarmee is GBO c.s. bevolen om bij akte over te leggen (zonder verdere toelichting): alle dagrapporten, urenstaten, uitdraaien van de tachografen en salarisspecificaties over de periode dat werknemer in dienst was. GBO c.s. hebben hierop een akte ingediend op 4 mei 2021. Zij heeft voor de jaren 2011 en 2012 loonsstroken overgelegd en voor de jaren 2013 en 2014 loonstroken en uitdraaien van tachografen. Over de jaren 2015 tot en met 2017 hebben GBO c.s. alle gevraagde stukken overgelegd, op één week in 2017 na. Werknemer heeft bij akte van 1 juni 2021 zijn vordering gewijzigd. Werknemer heeft voor de jaren 2015 tot en met 2017 op basis van de urenstaten en de dagrapporten berekend hoeveel vergoeding voor werken op zon- en feestdagen, zaterdagen, overuren en cao-vergoeding hij ten onrechte niet uitbetaald heeft gekregen. Nu GBO c.s. geen urenstaten en dagrapporten over de jaren 2011 tot en met 2014 hebben overgelegd, heeft werknemer de niet betaalde overuren over de jaren 2011 tot en met 2014 geschat op basis van het gemiddelde bedrag per maand aan niet betaalde overuren over de jaren 2015 tot en met 2017. De totale gewijzigde vordering bedraagt € 83.654,37.
Oordeel
Het hof heeft in het tussenvonnis aangegeven dat een eiswijziging alleen is toegestaan ten aanzien van de daadwerkelijk te weinig betaalde overuren. Werknemer heeft zijn eiswijziging niet beperkt tot overuren, maar hij heeft ook ter zake van zaterdagen, zondagen, feestdagen en cao-overgoedingen vorderingen ingesteld. In het tussenarrest is al een bindende eindbeslissing op deze punten gegeven. De eiswijziging is dan ook in strijd met de goede procesorde voor zover die de vordering tot betaling van doordeweekse overuren te boven gaat. De vordering tot betaling van doordeweekse overuren betreft € 8.184,25 over 2015, € 8.796,26 over 2016 en € 1.809 over januari tot en met maart 2017. Deze vordering heeft werknemer gespecificeerd toegelicht en voorzien van een voldoende onderbouwde berekening. GBO c.s., die geen antwoordakte hebben genomen, hebben deze toelichting en berekening niet betwist. Gelet op het voorgaande worden voormelde vorderingen toegewezen. Het totaal van die vorderingen beloopt € 18.789,51. Werknemer baseert zijn vordering over 2011 tot en met 2014 op het gemiddelde van de te weinig betaalde uren over 2015, 2016 en 2017. De vorderingen over 2013 en 2014 worden afgwezen omdat deze onvoldoende zijn toegelicht en onderbouwd. GBO c.s. hebben naast de salarisspecificaties ook activiteitenoverzichten overgelegd. Hieruit blijken de gehanteerde rusttijden. Werknemer heeft onvoldoende toegelicht waarom hij genoodzaakt was om het gemiddelde te berekenen. De vordering over 2011 en 2012 wordt toegewezen, omdat GBO c.s. geen nadere stukken heeft overgelegd over deze periode. De vordering is door werknemer voldoende onderbouwd.