Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 11 januari 2023
ECLI:NL:RBNHO:2023:202
Feiten
De werknemers zijn allen in dienst (geweest) bij werkgever. Werkgever heeft een pensioenregeling voor zijn werknemers. Werknemers die ná 1 januari 2014 in dienst zijn getreden nemen deel aan een beschikbare premieregeling (hierna: BPR). De BPR houdt in dat aan de werknemers een (leeftijdsafhankelijke) premie wordt toegezegd, waarmee de deelnemer pensioen kan aankopen. Bij deze regeling liggen het beleggingsrisico en het langlevenrisico bij de deelnemer. Werknemers die vóór 1 januari 2014 bij werkgever 1 in dienst zijn getreden, waaronder de eisende werknemers in dit kort geding, namen tot 1 januari 2022 deel aan een eindloonregeling (hierna: ELR) waarbij sprake was van gegarandeerde pensioenaanspraken op de pensioendatum, berekend op basis van de laatst geldende pensioengrondslag. Het pensioenreglement van de ELR kent een eenzijdig wijzigingsbeding. Vanaf 2014 heeft overleg plaatsgevonden over het sluiten van de ELR. Per 1 januari 2022 zijn de pensioenrechten van de werknemers die tot die datum waren opgebouwd in de eindloonregeling overgedragen aan PGB en zijn de werknemers per die datum pensioen gaan opbouwen in de nieuwe beschikbare premieregeling bij ABN AMRO. Bij brief van 8 juli 2022 heeft de door de werknemers ingeschakelde pensioenadviseur hen laten weten dat hij onvoldoende informatie heeft om te kunnen controleren of de compensatieberekening klopt en redelijk is. Werkgever heeft vervolgens voorgesteld dat de actuaris een afspraak maakt met de pensioenconsulent van de werknemers om een nadere toelichting te geven. De werknemers hebben pro forma bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van de ELR, de overgang naar de nieuwe regeling en de aangeboden compensatie en verzocht om een nadere onderbouwing van het compensatie aanbod, waarin stapsgewijs de gehanteerde uitgangspunten en berekeningen worden uitgelegd. Werkgever heeft het doorlopen wijzigingstraject en de compensatieregeling nader toegelicht, op de bezwaarpunten van de werknemers gereageerd en het aanbod voor een toelichtend gesprek met de actuaris over de individuele berekeningen van de compensatie herhaald. Werkgever heeft ook aangegeven dat hij, na zorgvuldige afweging van alle belangen, heeft besloten de nieuwe pensioenregeling met bijbehorende compensatie (eenzijdig) op de werknemers van toepassing te verklaren. De werknemers vorderen in dit kort geding inzage in verschillende documenten en (tijdelijke) gestanddoening van de oude ELR.
Oordeel
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De werknemers hebben gevorderd dat werkgever aanvullende informatie en een toelichting verstrekt over de gemaakte vergelijkingen tussen de te bereiken pensioenaanspraken in de oude en de nieuwe regeling en de totstandkoming en berekening van de aangeboden compensatiebedragen en de doorrekening van het verschil in eigen bijdrage. Zij stellen hier belang bij te hebben, omdat zij (althans hun pensioenadviseur) op basis van de door werkgever verstrekte informatie niet kunnen beoordelen of de aangeboden compensatie correct is berekend en redelijk en billijk is. De voorzieningenrechter overweegt dat een verzoek om inzage op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor toewijzing in aanmerking komt, wanneer de werknemers (i) een rechtmatig belang hebben bij de inzage en de vordering betrekking heeft op (ii) bepaalde bescheiden aangaande een (iii) rechtsbetrekking waarin de werknemers partij zijn. Ook indien aan voormelde vereisten is voldaan, kan de vordering wegens gewichtige redenen of omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ook zonder de gevorderde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd, worden afgewezen. De voorzieningenrechter volgt het verweer van werkgever dat voorshands onvoldoende vaststaat dat de werknemers voldoende belang bij hun vordering hebben. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is een deel van de informatie waarvan inzage wordt gevorderd al aan de werknemers verstrekt. Verder vorderen de werknemers gestanddoening van de oude pensioenregeling. Vast staat dat de eindloonregeling niet kan worden gecontinueerd, omdat de uitvoeringsovereenkomst per 31 december 2021 is geëindigd. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat de werknemers – in het licht van de gemotiveerde betwisting door werkgever – hun stelling dat het nog wel mogelijk is de eindloonregeling bij een andere uitvoerder onder te brengen, onvoldoende hebben onderbouwd. De voorzieningenrechter kan bovendien niet zelf beoordelen of en onder welke omstandigheden het onderbrengen van de eindloonregeling bij een andere uitvoerder nog mogelijk is. Daarvoor zou mogelijk een deskundige moeten worden benoemd, maar daarvoor is in een kort geding geen plaats.