Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 27 januari 2023
ECLI:NL:RBROT:2023:938
Feiten
Werknemer is op 10 september 2020 op basis van een ‘crew employment contract’ (hierna: de ‘overeenkomst’) voor bepaalde tijd in dienst getreden bij The Offshore Partners B.V. (hierna: ‘TOP’) in de functie lasser/voorman. Werknemer heeft zijn werkzaamheden verricht op basis van acht weken offshore, gevolgd door vier weken waarin geen werkzaamheden worden verricht (acht weken op, vier weken af). Telkens na de offshoreperiode keerde werknemer terug naar zijn woonadres in Spanje. Werknemer heeft zijn werkzaamheden verricht op een zelfvarend pijplegschip in de Oostzee, dat onder andere door de territoriale wateren van Duitsland, Denemarken, Zweden, Rusland en de internationale wateren daartussen heeft gevaren. Het pijplegschip vaart onder de Russische vlag. In de arbeidsovereenkomst is onder meer opgenomen dat alle toepasselijke belastingen en sociale premies in het land van verblijf en/of het land van tewerkstelling uitsluitend de verantwoordelijkheid zijn van werknemer. Verder is opgenomen dat de overeenkomst wordt beheerst door Nederlands recht. Op 11 februari 2021 heeft werknemer zich ziek gemeld wegens een val op het del tijdens de nachtdienst. Op 16 februari 2021 is werknemer van boord gegaan en naar het vaste land van Spanje vervoerd. Op 30 september 2021 is de arbeidsovereenkomst van werknemer van rechtswege geëindigd vanwege het eindigen van het project. Werknemer eist onder meer betaling van achterstallig loon, nu hij tijdens ziekte slechts 70% heeft ontvangen terwijl hij op grond van artikel 7:734d BW recht heeft op 80%.
Oordeel
TOP heeft zich op het standpunt gesteld dat werknemer niet werkzaam is op basis van een zee-arbeidsovereenkomst. Dit verweer faalt. In de overeenkomst is neergelegd dat werknemer arbeid op een zeeschip verricht, op basis van het schema ‘acht weken op, vier weken af’. Hiermee heeft werknemer zich verbonden arbeid aan boord van een zeeschip te verrichten en is voldaan aan de omschrijving van de zee-arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:694 BW. Tussen partijen is verder in geschil of aan de vereisten voor de toepassing van de artikelen 7:734d en 7:734f BW is voldaan. In het bijzonder is tussen partijen in geschil of werknemer een zeevarende is waarop een met de ZW overeenkomende wettelijke regeling van een lidstaat van de EU van toepassing is. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat het geval en is daarmee aan de voorwaarden voor toepassing van de artikelen 7:734d en 7:734f BW niet voldaan. Indien een persoon zijn woonplaats in zijn lidstaat van herkomst heeft behouden terwijl hij als zeevarende werkzaam is voor een in een andere lidstaat gevestigde werkgever, op een schip dat buiten het grondgebied van de Europese Unie en onder de vlag van een derde land vaart, dan valt hij binnen de werkingssfeer van artikel 11 lid 3 sub e Verordening (EG) nr. 833/2004, waardoor de toepasselijke nationale wetgeving die van de lidstaat van de woonplaats van die persoon is (AR 2019-0522). Nu werknemer de Spaanse nationaliteit heeft, woonachtig is in Spanje, werkt voor de in Nederland gevestigde werkgever TOP en heeft gewerkt op een schip dat vaart onder de Russische vlag, is de kantonrechter van oordeel dat het Spaanse socialezekerheidsrecht van toepassing is. Werknemer heeft gesteld dat hij in Spanje niet onder een met de ZW vergelijkbare regeling valt. Werknemer heeft echter geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij in Spanje een uitkering heeft aangevraagd en zo ja, of deze aanvraag is afgewezen. Bovendien doet dit niet af aan de toepasselijkheid van het Spaanse socialezekerheidsrecht als gevolg waarvan artikel 7:734d BW op werknemer niet van toepassing is. De vorderingen van werknemer worden afgewezen.