Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Kinderopvang 't Schaapie
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 9 november 2022
ECLI:NL:RBNHO:2022:12504
Vordering uitbetaling vakantiedagen, waarbij de vraag is of vakantieverlof is opgenomen tijdens ziekte. Over het einde van het dienstverband waren geen concrete afspraken. Voor de andere periode is artikel 7:638 lid 8 BW van toepassing.

Feiten

Werkneemster is op 25 mei 2020 bij Kinderopvang ’t Schaapie (hierna: ’t Schaapie) in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst is van rechtswege geëindigd op 31 december 2021. ’t Schaapie heeft begin juli 2021 een vakantieaanvraag van werkneemster voor de periode 27 tot en met 31 december 2021 (gedeeltelijk) geweigerd. Werkneemster heeft zich op 5 juli 2021 ziekgemeld. Voor haar ziekmelding had zij verlof aangevraagd en gekregen voor de periode 11 juli tot en met 1 augustus 2021. Van die periode heeft ’t Schaapie twee weken aangemerkt als ziekte en één week als verlof. Tussen partijen is discussie over de vraag hoe zij tot datum einde dienstverband invulling wil geven aan haar werkzaamheden, of zij hersteld of ziek uit dienst gaat. Uit het actueel oordeel van de bedrijfsarts van 15 december 2021 kan worden afgeleid dat een volledige arbeidsgeschiktheid rond 1 januari 2022 valt te verwachten. Werkneemster vordert  dat ’t Schaapie wordt veroordeeld tot betaling van vakantiedagen, wettelijke verhoging, wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

Oordeel

Het gaat in deze zaak om de vraag of ’t Schaapie nog (bij wijze van eindafrekening) vakantiedagen aan werkneemster moet uitbetalen. Beoordeeld moet worden (1) of is overeengekomen dat werkneemster in december 2021 vakantiedagen zou opnemen en (2) of ’t Schaapie de twee weken in juli 2021 die zij heeft aangemerkt als ziektedagen, alsnog als verlofdagen kan aftrekken van het saldo. De kantonrechter oordeelt dat uit het e-mailcontact van 25 tot en met 29 november 2021 volgt dat er nog geen concrete afspraak was gemaakt over het opnemen van verlofuren - ook voor ’t Schaapie was het blijkbaar nog onduidelijk - én dat werkneemster (weer) volledig was ziekgemeld. Ook volgt uit het advies van de bedrijfsarts niet dat werkneemster na 25 althans 29 november 2021 in staat was om (voor ’t Schaapie) te werken. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat er (nog) geen afspraak was gemaakt over het opnemen van verlof tijdens de resterende duur van het dienstverband. De ingehouden verlofuren moeten dus in beginsel worden uitbetaald. De kantonrechter overweegt dat werkneemster zich al vóór de vastgestelde vakantie, namelijk op 5 juli 2021, heeft ziekgemeld. Gelet op artikel 7:638 lid 8 BW kunnen deze dagen alleen als vakantiedagen worden aangemerkt voor zover werkneemster daarmee instemt. Zij heeft dat voor één week wel gedaan, voor de overige twee weken niet. Gesteld noch gebleken is bovendien dat werkneemster in die twee weken in staat was om te re-integreren. Ten overvloede wordt overwogen dat het feit dat werkneemster zich op haar vakantieadres bevond, niet zonder meer betekent dat zij vakantie heeft genoten. De conclusie is dat de twee weken die zijn aangemerkt als ziekte, niet in mindering kunnen strekken op het verlofsaldo. ’t Schaapie wordt veroordeeld om een bedrag van € 2.218,29 bruto aan werkneemster te betalen. ’t Schaapie moet ook wettelijke verhoging en wettelijke rente betalen. De kantonrechter ziet aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 10%.