Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 30 maart 2023
ECLI:NL:RBAMS:2023:2266
Feiten
De gemeente Amsterdam stelt – als werkgever – een werktijdenregeling vast voor haar werknemers. In het Kader voor Roosters voor medewerkers van de gemeente Amsterdam (hierna: het Kader) is bepaald dat er per cluster of combinatie van clusters roosterregelingen worden gemaakt en vastgesteld. Het Kader omvat kort gezegd de uitgangspunten en criteria voor het maken van roosterregelingen binnen de gemeente Amsterdam die vallen onder de bijzondere werktijdenregeling. Op het cluster Stadsbeheer is de bijzondere werktijdenregeling van toepassing. Naar aanleiding van het Kader is in 2019 gestart met de uitwerking van een roosterregeling voor het cluster Stadsbeheer. De Gemeente en de ondernemingsraad van de gemeente Amsterdam (hierna: de OR) hebben in het kader van een instemmingsprocedure uitvoerig met elkaar gecorrespondeerd over de in te voeren roosterregeling. Op enig moment in juli 2022 heeft de OR ingestemd met de invoering van de roosterregeling, maar daarbij aangegeven dat er wel voldoende draagvlak moet zijn onder de medewerkers. De Gemeente is vervolgens begonnen met de implementatie van de roosterregeling en is voornemens per 1 april 2023 te gaan starten met de nieuwe roosters. Tussen partijen is thans in geschil of de Gemeente de roosterregeling per 1 april 2023 in mag voeren. De OR stelt dat inmiddels is gebleken dat bij de medewerkers van het cluster Stadsbeheer onvoldoende draagvlak bestaat voor het invoeren van de roosterregeling, waardoor de (in de ogen van de OR) voorwaardelijk gegeven instemming is komen te vervallen.
Oordeel
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Voorshands is voldoende aannemelijk dat de kantonrechter zal oordelen dat de beslissing van de OR om – louter vanwege het ontbreken van voldoende draagvlak bij de achterban – niet in te stemmen met de roosterregeling, gezien het doorlopen voortraject en rekening houdende met het belang van de Gemeente bij het kunnen starten met de nieuwe roosters, onredelijk is. Duidelijk is geworden dat partijen een langdurig en zorgvuldig traject van medezeggenschap hebben doorlopen, waarbij de Gemeente aan vrijwel alle redelijke wensen van de OR tegemoet is gekomen. De Gemeente heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat (ook) na de start met de nieuwe roosters op een zorgvuldige wijze rekening zal worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de individuele medewerkers. Een van de afspraken is bovendien dat het jaar 2023 zal gelden als proefjaar waarin partijen samen elke drie maanden zullen monitoren en evalueren hoe de roosterregeling in de praktijk werkt, waarbij zo nodig gedurende het jaar zal worden bijgestuurd. Met de Gemeente is de voorzieningenrechter het eens dat het laten vervallen van de instemming op een zodanig laat moment – relatief kort voor de geplande invoering van de nieuwe roosters – ver afstaat van de constructieve samenwerking die in de afgelopen maanden juist intensief vorm had gekregen. Hiermee heeft de OR de Gemeente voor het blok gezet. De bedrijfsorganisatorische en bedrijfseconomische redenen van de Gemeente wegen naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder dan het belang van de OR, dat enkel neerkomt op een handhaving van de status quo, gegrond op verzet van zijn achterban. Dit maakt dat van de OR kon worden gevergd dat hij had ingestemd met het voorgenomen besluit van de Gemeente. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat de Gemeente voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het niet op 1 april 2023 kunnen starten met de nieuwe roosters, gelet op de reeds getroffen (technische) voorbereidingen, zou leiden tot een organisatorische chaos wat betreft de inzet van mensen en middelen, de betaling van salarissen en toelagen en de uitvoering van het werk. Al met al is voorshands voldoende aannemelijk dat de kantonrechter een verzoek op grond van artikel 27 lid 4 WOR zal toewijzen. Nu van de Gemeente niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van de procedure bij de kantonrechter afwacht, zal de voorwaardelijk in reconventie ingestelde vordering worden toegewezen zoals gevorderd, met dien verstande dat de Gemeente uiterlijk op 14 april 2023 een verzoekschrift op de voet van artikel 27 lid 4 WOR indient bij de kantonrechter.