Naar boven ↑

Rechtspraak

Duijndam Personeelsdiensten B.V./werkneemster
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 12 april 2023
ECLI:NL:RBROT:2023:3176
Uitleg relatiebeding. Werkneemster heeft relatiebeding niet overtreden door in dienst te treden bij een klant van werkgeefster.

Feiten

Werkneemster heeft van 1 augustus 2019 tot en met 30 september 2022 voor Duijndam Personeelsdiensten B.V., een uitzendonderneming, gewerkt in de functies assistent-businessoptimizer en assistent-accountmanager. Op de arbeidsovereenkomst was een concurrentie- en relatiebeding van toepassing, waarin – kort samengevat – is opgenomen dat het werkneemster is verboden om binnen twee jaar na einde van de arbeidsovereenkomst binnen een straal van 100 km vanuit het adres van een van de vestigingen van Duijndam werkzaam te zijn voor een soortgelijke onderneming, dan wel diensten te verlenen aan relaties van Duijndam. In de arbeidsovereenkomst is tevens een boetebeding opgenomen van € 10.000 per overtreding, vermeerderd met € 500 per dag. Na uitdiensttreding is werkneemster voor een groente- en fruitgroothandel gaan werken. Toen werkneemster bij Duijndam in dienst was, beheerde zij het account van deze groothandel. Bij brief van 20 december 2022 heeft Duijndam werkneemster bericht dat zij het relatiebeding heeft overtreden en daarom een boete van € 10.000 aan Duijndam verschuldigd is. Duijndam eist dat werkneemster wordt veroordeeld om haar werkzaamheden bij de groothandel te staken en om aan Duijndam een voorschot op de boete van € 10.000 te betalen.

Oordeel

Werkneemster stelt dat de essentie van een relatiebeding erin is gelegen dat werknemers die vertrekken er niet met de relaties van de (ex-)werkgever vandoor gaan. Dat is hier volgens werkneemster niet aan de orde. De kantonrechter oordeelt dat het relatiebeding werkneemster verbiedt om binnen twee jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst met Duijndam “in enigerlei vorm, direct of indirect, op eigen initiatief of initiatief van een ander, tegen vergoeding of om niet, een zakelijke relatie te onderhouden, werkzaamheden te (doen) verrichten of diensten te (doen) verlenen voor of ten behoeve van een zakelijke relatie van werkgever of aan haar gelieerde ondernemingen”. Duijndam stelt dat hieronder ook het in dienst treden bij zakelijke relaties van Duijndam wordt begrepen. Dat standpunt is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet houdbaar. De uitleg van Duijndam zou ertoe leiden dat de werking van het relatiebeding wordt opgerekt tot het in dienst treden bij zakelijke relaties, terwijl de essentie is gelegen in het afpakken van zo’n relatie. Bovendien bevindt de groothandel zich op een totaal andere markt dan Duijndam én is de groothandel nog steeds klant van Duijndam. Ook volgt uit de letterlijke tekst van het relatiebeding niet dat het in dienst treden bij een zakelijke relatie van Duijndam in strijd is met dat relatiebeding. Alle eisen van Duijdam worden aldus afgewezen. De tegeneis van werkneemster is er in feite op gericht om het haar mogelijk te maken om haar dienstverband bij de groothandel voort te zetten. Werkneemster heeft niet gesteld dat zij er belang bij heeft om een voorlopig oordeel te verkrijgen over het antwoord op de vraag of zij door het relatiebeding onbillijk wordt benadeeld in de zin van artikel 7:653 lid 3 sub b BW, zodat die tegeneis wordt afgewezen.