Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 27 juli 2018
ECLI:NL:RBAMS:2018:10181
Feiten
Drie werknemers (hierna: werknemers) zijn op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam voor Stichting Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM), laatstelijk in de functie van senior toezichthouder. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat werknemers deelnemen aan de collectieve pensioenregeling. De voorwaarden van deze regeling zijn opgenomen in het Pensioenreglement, dat onderdeel uitmaakt van de Personeelsgids (hierna: de pensioenregeling). De arbeidsovereenkomst van werknemers bevat een eenzijdig wijzigingsbeding. Op 18 december 2015 hebben het bestuur en de OR een pensioenakkoord ondertekend. Bij brief van 25 december 2015 heeft de OR ingestemd met wijziging van de pensioenregeling. In de wijzigingsbrief van 22 december 2015 aan de medewerkers (waaronder werknemers) staat onder meer dat de pensioenregeling is vernieuwd in verband met acute financieringsproblematiek en onbeheersbaarheid van de kosten van de pensioenregeling. Ook vormde de marktconformiteit van de huidige regeling aanleiding de pensioenregeling te vernieuwen. De pensioenregeling is per 1 januari 2016 gewijzigd. Werknemers vorderen veroordeling van AFM tot ongewijzigde voortzetting van de pensioenregeling zoals die tot 1 januari 2016 voor werknemers van toepassing was.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. In geschil is of AFM een beroep kan doen op het eenzijdig wijzigingsbeding in de arbeidsovereenkomst en de daaraan gekoppelde maatstaf van artikel 7:613 BW. De kantonrechter weegt de belangen van AFM bij wijziging van de pensioenregeling af tegen de belangen van werknemers bij instandhouding van die regeling. De door de wijziging van de pensioenregeling bereikte kostenbesparing was in de ogen van de minister van Financiën noodzakelijk om de begroting van AFM voor 2016 goed te keuren, gelet op de acute financieringsproblematiek en de toekomstige kostenontwikkeling van de pensioenregeling. In zoverre is de wijziging van de pensioenregeling noodzakelijk voor het voortbestaan van de onderneming. Het feit dat de OR heeft ingestemd met de gewijzigde pensioenregeling wijst er ook op dat sprake is van een zwaarwichtig belang aan de zijde van AFM. De vordering van werknemers is erop gericht dat de oude pensioenregeling ongewijzigd voor hen in stand blijft. Naar het oordeel van de kantonrechter is evenwel voldoende gebleken dat minder bezwarende maatregelen ontoereikend zijn om de noodzakelijke kostenbesparing te bereiken. De kantonrechter overweegt dat in confesso is dat het belang van werknemers door de wijziging van de pensioenregeling wordt geschaad. Dat geen sprake is van redelijke compensatiemaatregelen – zoals door werknemers betoogd – wordt echter niet gevolgd. Naar het oordeel van de kantonrechter bestaat thans onvoldoende grond om vast te stellen dat werknemers onevenredig financieel nadeel hebben als gevolg van de wijziging. Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat AFM voldoende heeft aangetoond dat zij een zodanig zwaarwichtig belang heeft bij de wijziging van de pensioenregeling en dat het belang van werknemers dat door de wijziging wordt geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Afwijzing van de vordering van werknemers volgt.