Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Zaanstad), 8 juni 2023
ECLI:NL:RBNHO:2023:6449
Feiten
Werknemer is sinds 1 november 1988 bij de gemeente Zaanstad werkzaam als boomverzorger. Door de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren is werknemer sinds in 1 januari 2020 in dienst op basis van een arbeidsovereenkomst. Op de arbeidsovereenkomst is de Ambtenarenwet 2017 van toepassing. Werknemer heeft naast zijn functie bij de gemeente Zaanstad steeds nevenwerkzaamheden verricht. Die nevenwerkzaamheden komen erop neer dat werknemer voor bedrijven en particulieren in en buiten de gemeente Zaanstad in opdracht als boomverzorger werkt, waarbij hij onder meer snoeiwerkzaamheden verricht en het groen in tuinen verzorgt en bijhoudt. In 2014 heeft werknemer zijn eenmanszaak ingeschreven in de Kamer van Koophandel. Vóór 2017 is aan werknemer bij gelegenheid mondeling toestemming gegeven voor het verrichten van nevenwerkzaamheden. De gemeente Zaanstad heeft sinds 2017 aan werknemer schriftelijk toestemming verleend voor eerdergenoemde nevenwerkzaamheden. In de brief zijn een termijn en nadere voorwaarden opgenomen, waaronder de voorwaarde dat deze werkzaamheden niet binnen de gemeente Zaanstad mogen worden uitgevoerd. Het gaat in deze zaak in de kern om de vraag of voor recht moet worden verklaard dat het tussen partijen geldende nevenwerkzaamhedenbeding nietig en ongeldig is, en of de gemeente Zaanstad werknemer mag verbieden om zijn nevenwerkzaamheden te verrichten binnen de gemeente Zaanstad.
Oordeel
De kantonrechter overweegt dat uit de wettelijke bepalingen volgt dat het beding waarmee de gemeente Zaanstad werknemer heeft verboden om zijn nevenwerkzaamheden te verrichten binnen de gemeente Zaanstad, nietig en ongeldig is, tenzij voor dat beding een objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat. De kantonrechter stelt vast dat de gemeente Zaanstad een beroep heeft gedaan op het nevenwerkzaamhedenbeding van artikel 8 lid 1, onderdeel a, van de Ambtenarenwet 2017 en regel 2.3 van de Gedragscode, en daarbij voorwaarden heeft gesteld aan de toestemming voor de specifieke nevenwerkzaamheden van werknemer. Dat betekent dat op dat moment daarvoor een objectieve rechtvaardigingsgrond moet bestaan. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de gemeente Zaanstad voldoende gemotiveerd aangetoond dat sprake is van een objectieve rechtvaardigingsgrond om werknemer te verbieden zijn nevenwerkzaamheden te verrichten binnen de gemeente Zaanstad. De gemeente Zaanstad heeft er terecht op gewezen dat de door haar genoemde integriteit van overheidsdiensten een objectieve rechtvaardigingsgrond kan opleveren als bedoeld in artikel 7:653a lid 1 BW en de Richtlijn transparante arbeidsvoorwaarden. Die integriteit van overheidsdiensten is immers met name genoemd in artikel 9 lid 1 van de Richtlijn transparante arbeidsvoorwaarden als objectieve redenen om bepaalde nevenwerkzaamheden te beperken. Ook in de wetsgeschiedenis van artikel 7:653a BW is integriteit van overheidsdiensten genoemd als objectieve reden om nevenwerkzaamheden te verbieden. Daarbij komt dat het een feit van algemene bekendheid is dat de maatschappelijke ontwikkelingen meebrengen dat steeds hogere eisen worden gesteld aan integriteit en het voorkomen van (de schijn van) belangenverstrengeling, met name bij instellingen die zich bezighouden met publieke taken, zoals een gemeente. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat in dit geval de integriteit van overheidsdiensten een voldoende objectieve rechtvaardigingsgrond oplevert voor de gemeente Zaanstad om werknemer te verbieden zijn nevenwerkzaamheden in de gemeente Zaanstad te verrichten.