Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 14 september 2023
ECLI:NL:RBLIM:2023:5730
Feiten
Werknemer is op 1 februari 2008 in dienst getreden van Pregis Nederland B.V. (hierna: Pregis) en is laatstelijk werkzaam als Lead Engineer. Op enig moment is werknemer voorzitter van de ondernemingsraad geworden. In december 2020 heeft de OR een negatief advies afgegeven inzake de verhuizing van Pregis naar Eindhoven. Daarna heeft een gesprek plaatsgevonden tussen werknemer, een collega-OR-lid en de directeur. Werknemer en zijn collega hebben dat gesprek als bedreigend en intimiderend ervaren. Op 4 januari 2021 heeft werknemer zich ziek gemeld. Werknemer is daarna ononderbroken arbeidsongeschikt gebleven. In maart 2023 heeft Pregis het UWV om toestemming gevraagd de arbeidsovereenkomst met werknemer op te zeggen op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid. Het UWV heeft geweigerd toestemming te geven, nu sprake is van een opzegverbod (OR-lidmaatschap). Pregis verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met werknemer te ontbinden op de b-grond. Werknemer verzoekt op zijn beurt veroordeling van Pregis tot betaling van onder meer de transitievergoeding, € 8.881,55 bruto aan achterstallig salaris en een billijke vergoeding.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Ontbinding arbeidsovereenkomst
Vast staat dat werknemer inmiddels meer dan twee jaar arbeidsongeschikt is. Verder is aannemelijk dat bij werknemer binnen 26 weken geen herstel zal optreden en dat hij binnen die periode de bedongen arbeid niet in aangepaste vorm kan verrichten. Herplaatsing in een andere functie binnen Pregis ligt niet in de rede. Tot slot is niet in geschil dat het verzoek tot ontbinding geen verband houdt met het bestaan van het opzegverbod. De kantonrechter gaat dan ook over tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Pregis wordt voorts veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding van € 27.228,65.
Achterstallig loon
Vast staat dat Pregis aan werknemer gedurende zijn tweede ziektejaar 70% van het brutoloon betaald heeft. Op grond van de van toepassing zijnde cao heeft werknemer echter recht op 85% van het brutoloon gedurende het tweede ziektejaar. Dat in de arbeidsovereenkomst zelf is bepaald dat dit 70% is, maakt dat niet anders. Op grond van de cao heeft hij immers recht op 15% meer. Pregis wordt dan ook veroordeeld tot betaling aan werknemer van € 8.881,55 aan achterstallig salaris.
Billijke vergoeding
De kantonrechter stelt voorop dat de lat hoog ligt voor het aannemen dat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen/nalaten van de werkgever en dat die lat in deze zaak niet wordt gehaald. Werknemer heeft aannemelijk gemaakt dat hij, nadat de OR een negatief advies had afgegeven inzake de verhuizing, een uiterst onprettig gesprek heeft gehad met de directeur. Ook heeft hij aannemelijk gemaakt dat de directeur uitspraken heeft gedaan als ‘niemand staat mij in de weg, mijn plan gaat hoe dan ook door’ en ‘als iedereen straks zijn baan kwijt is dan zijn jullie daar persoonlijk verantwoordelijk voor’. Daarmee heeft de directeur wel degelijk grenzen overschreven, maar van ernstig verwijtbaar handelen is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake. Vast staat immers ook dat de directeur de dag erna aan werknemer heeft meegedeeld het niet zo bedoeld te hebben. Ook moet in ogenschouw worden genomen dat in dergelijke situaties, waarbij de OR een negatief advies uitgeeft, dit kan leiden tot oplopende spanningen tussen de OR en de (bestuurder van de) onderneming. Van werknemer, als voorzitter van de OR, mag in die rol verwacht worden dat hij ertegen bestand is als tijdens een gesprek met de bestuurder de druk opgevoerd wordt. De kantonrechter oordeelt tot slot dat niet kan worden vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheid van werknemer (en de daaruit voortvloeiende ontbinding van de arbeidsovereenkomst) het gevolg is geweest van ernstig verwijtbaar handelen van Pregis. De verzochte billijke vergoeding wordt afgewezen.