Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Zwolle), 31 oktober 2023
ECLI:NL:RBOVE:2023:4293
Feiten
Werkneemster is met ingang van 1 april 2023 begonnen als rechter in opleiding (rio) bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: RNN). Bij brief van 1 februari 2023 heeft het bestuur van RNN aan werkneemster het besluit meegedeeld waarin RNN vaststelt dat de opleiding van werkneemster eindigt met een negatieve eindbeoordeling. In de brief staat dat dit betekent dat de opleiding conform artikel 9 van het Boro per 1 februari 2023 wordt beëindigd. In een afzonderlijke brief, eveneens van 1 februari 2023, deelt het bestuur van RNN aan werkneemster mee dat haar benoeming tot rechter in opleiding op grond van artikel 2da, tweede lid, in samenhang met artikel 36a, eerste lid, van het Brra per 1 mei 2023 zal eindigen. Werkneemster heeft bezwaar ingediend tegen de besluiten. Op 2 augustus 2023 reageert het bestuur van RNN in een brief aan werkneemster op een e-mailbericht van werkneemster waarin zij vraagt om een transitievergoeding. In de brief deelt het bestuur mee dat de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW niet van toepassing is op werkneemster als voormalige rechterlijke ambtenaar. Tegen voornoemde brief heeft werkneemster een bezwaarschrift ingediend dat niet-ontvankelijk is verklaard. Werkneemster verzoekt dat haar positie gelijk wordt gesteld met die van een ambtenaar die valt onder het bereik van de Wnra en een verklaring voor recht dat er voor haar recht bestaat op een transitievergoeding.
Oordeel
De kantonrechter is van oordeel dat hij als burgerlijke rechter niet bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen en daarover inhoudelijk te beslissen. De kantonrechter zal zich daarom onbevoegd verklaren om van het verzoek kennis te nemen. Dat oordeel is gebaseerd op het volgende. De kantonrechter is in artikel 93 Rv onder c door de wetgever aangewezen om te beslissen in zaken met betrekking tot een arbeidsovereenkomst. Werkneemster is echter niet werkzaam geweest op basis van een arbeidsovereenkomst. In artikel 3 aanhef en onder b van de Ambtenarenwet 2017 is namelijk bepaald dat een overheidswerkgever geen arbeidsovereenkomst sluit met de rechterlijke ambtenaren. Rechters in opleiding zijn rechterlijke ambtenaren. In artikel 14 lid 4 Ambtenarenwet 2017 is bepaald dat rechterlijke ambtenaren niet vallen onder de werking van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren. De aanstelling van werkneemster als rechter in opleiding is dus niet omgezet naar een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Haar positie brengt mee dat zij onder werking van de Wrra, de Brra en het Boro valt. Zodoende volgt hieruit dat werkneemster tijdens haar aanstelling als rechter in opleiding niet werkzaam is geweest op basis van een arbeidsovereenkomst zoals geregeld in het Burgerlijk Wetboek, maar dat haar rechtspositie is geregeld in andere wettelijke bepalingen die bestuursrechtelijk van aard zijn. In geval van geschillen daarover staat daarvoor een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open bij de bestuursrechter. Dat betekent dat niet de burgerlijke rechter, maar de bestuursrechter bevoegd is om kennis te nemen van en te beslissen over geschillen over de aanstelling van werkneemster als rechter in opleiding en de beëindiging daarvan. De kantonrechter zal zich daarom onbevoegd verklaren om van het geschil dat door werkneemster is voorgelegd, kennis te nemen.