Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 29 november 2023
ECLI:NL:RBNHO:2023:12036
Feiten
Werknemer heeft van 5 juni 2017 tot 1 juli 2022 als uitzendkracht voor AFS Uitzendbureau B.V. (AFS) gewerkt. In de schriftelijke arbeidsovereenkomst is ‘de meest recente versie van de Cao voor Uitzendkrachten van de Algemene Bond Uitzendondernemingen met bijlagen’ (hierna: Cao ABU) integraal van toepassing verklaard. Omdat werknemer zijn werk als bagageafhandelaar achter de douane op Schiphol verrichtte had hij een zogenoemde Schipholpas in zijn bezit. Werknemer moest zich steeds 15 minuten voor de start van zijn dienst fysiek melden bij de BOS-Coördinatie achter de douane. Deze tijden zijn ook vastgelegd in een memo werktijden. Werknemer vordert onder meer achterstallig loon en legt aan de vordering ten grondslag dat het kwartier dat hij telkens voor de start van zijn dienst bij BOS aanwezig moest zijn, kwalificeert als arbeidstijd waarover loon is verschuldigd.
Oordeel
Het meest verstrekkende verweer van ASF betreft haar beroep op schending van de klachtplicht. Hier is echter volgens de kantonrechter geen sprake van. Weliswaar is juist dat werknemer al vanaf het begin van de arbeidsovereenkomst via zijn loonstroken op de hoogte was van het feit dat hij niet betaald kreeg voor zijn aanwezigheid gedurende de 15 minuten voorafgaand aan een dienst, maar dat leidt niet tot het oordeel dat hij daar na afloop van het dienstverband geen beroep meer op mocht doen. Werknemer heeft ter zitting aangevoerd dat hij niet eerder durfde te klagen bij AFS, omdat hij bang was om zijn baan te verliezen. Het belang van AFS om tijdig haar rechtspositie te bepalen en eventueel voorzieningen te treffen, weegt daarom in dit geval minder zwaar dan het belang van werknemer om na het einde van de arbeidsovereenkomst alsnog een beroep te kunnen doen op het gebrek in loonbetaling. Kern van het geschil is de vraag of de verplichte aanwezigheid gedurende de 15 minuten voorafgaand aan de overeengekomen aanvang van de diensttijd van werknemer als arbeid en als arbeidstijd moet worden aangemerkt. De kantonrechter beantwoordt beide vragen bevestigend. AFS betwist dat werknemer gedurende het kwartier overeengekomen arbeid verrichtte volgens artikel 7:610 BW. Volgens AFS was het verplichte kwartier voor de dienst slechts een orde- en huismaatregel van BOS en geen daadwerkelijke arbeid. De kantonrechter kwalificeerde het kwartier echter als arbeid, omdat werknemer gedurende die tijd in opdracht van BOS beschikbaar was als arbeidskracht. Tijdens het kwartier meldde werknemer zich bij de BOS-coördinator, waar zijn aanwezigheid werd geregistreerd. Hij ontving instructies over zijn werkzaamheden bij een specifieke gate en gebruikte het kwartier om daar naartoe te gaan. De kantonrechter concludeerde dat werknemer gedurende het kwartier ter beschikking stond van BOS, wat als arbeid werd beschouwd. De kantonrechter benadrukt dat de handelingen onder gezag van BOS werden uitgevoerd en dat werknemer niet vrij kon beschikken over zijn tijd. De instructies van de BOS-coördinator werden als werkinstructies beschouwd. Het feit dat werknemer zijn tijd niet vrij kon indelen en dat de exacte werklocatie pas na aanmelding bekend was, werd benadrukt als factoren die bijdroegen aan het beschouwen van het kwartier als arbeidstijd. Privéactiviteiten in het kwartier waren beperkt en werden niet beschouwd als vrije tijd. Aangezien het kwartier arbeidstijd is, dient werknemer daarover loon te ontvangen. Hoewel geen afspraken zijn gemaakt over uitbetaling van uren die meer zijn gewerkt dan de overeengekomen arbeidsduur, betekent dit niet dat een grondslag voor betaling van het kwartier ontbreekt. De kantonrechter zal voor berekening hiervan aansluiten bij het uurloon van werknemer.