Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 16 januari 2024
ECLI:NL:RBROT:2024:400
Ontslag op staande voet advocaat-stagiaire terecht. Geen verplichting om studiekosten terug te betalen, omdat sprake is van een nietig studiekostenbeding.

Feiten

Werkneemster is per 1 juni 2022 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij werkgeefster als advocaat-stagiaire. Bij e-mail van 12 mei 2023 heeft (de gemachtigde van) werkgeefster medegedeeld dat zij voornemens is om werkneemster op staande voet te ontslaan, tenzij zij akkoord gaat met het in die brief genoemde eenmalige minnelijk voorstel. De dringende reden die aan dit ontslag ten grondslag ligt, is onder meer het indienen van een conceptakte bij de rechtbank zonder toestemming van haar patroon. Omdat werkneemster niet met het eenmalige minnelijk voorstel akkoord is gegaan, heeft werkgeefster het ontslag op staande voet bij e-mail van 19 mei 2023, onder verwijzing naar de e-mail van 12 mei 2023, bevestigd. Werkneemster legt zich neer bij het ontslag en vraagt onder meer om een billijke vergoeding, een transitievergoeding en een vergoeding voor onregelmatige opzegging.

Oordeel

De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een dringende reden. De dringende reden die aan het ontslag ten grondslag wordt gelegd laat zich samenvatten als het stelselmatig en bewust niet opvolgen van redelijke instructies, waarbij de druppel voor werkgeefster is geweest dat werkneemster zonder overleg met haar patroon een akte heeft ingediend op 3 mei 2023. Uit de overgelegde stukken volgt dat werkneemster in de korte periode dat zij in dienst was bij werkgeefster bij een vijftal gelegenheden schriftelijk is gewaarschuwd, waaronder twee officiële waarschuwingen, dat zij alles wat zij ‘de deur uitstuurt’ eerst aan haar patroon moet laten zien. Dit heeft zij echter meerdere malen nagelaten. Werkneemster heeft ondanks expliciete waarschuwingen een akte met een getuigenverklaring naar de rechtbank gestuurd zonder haar patroon hiervan op de hoogte te stellen, zelfs na een officiële waarschuwing voor ontslag op staande voet. Tijdens de zitting verklaarde ze dat ze moest kiezen tussen haar verantwoordelijkheid als advocaat naar haar cliënt en de instructies van werkgeefster. De kantonrechter gaat hier echter niet in mee, omdat er geen tijdsdruk was en ze de akte eerst aan haar patroon had moeten voorleggen. Het standpunt dat een akte zonder juridische inhoud niet onder de instructie viel, wordt verworpen, aangezien een akte een processtuk is. Ook is het ontslag onverwijld gegeven, zodat het rechtsgeldig is gegeven. De verzoeken van werkneemster tot toekenning van een billijke vergoeding en de transitievergoeding worden afgewezen. De verzochte verklaring voor recht dat de betermelding van werkneemster op 8 maart 2023 heeft plaatsgevonden en de vordering tot betaling van het achterstallige loon van 30% van het brutomaandsalaris over de maand maart 2023 en twee dagen van de maand april 2023 zal worden toegewezen.  Tot slot oordeelt de kantonrechter dat werkneemster haar studiekosten niet hoeft terug te betalen. Een werkgever moet op grond van artikel 7:611a lid 1 BW de werknemer in staat stellen de scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn functie. In de preambule onder overweging 37 van Richtlijn (EU)  2019/1152 staat dat deze verplichting geen betrekking heeft op beroepsopleidingen of opleidingen die werknemers verplicht moeten volgen voor het verkrijgen, behouden of vernieuwen van een beroepskwalificatie, tenzij de werkgever op grond van het Unierecht, het nationale recht of een collectieve overeenkomst verplicht is deze opleiding aan te bieden aan de werknemer. Naar het oordeel van de kantonrechter geldt de uitzondering voor beroepsopleidingen of beroepskwalificaties niet voor de beroepsopleiding voor advocaten. Het nationale recht, namelijk de Advocatenwet, verplicht de werknemer immers om deze opleiding te volgen. Artikel 8c lid 1 sub c van de Advocatenwet bepaalt dat als een advocaat niet binnen drie jaar de beroepsopleiding heeft afgerond de advocaat van het tableau wordt geschrapt en daarmee de functie van advocaat niet langer mag uitoefenen. De opleiding is dus noodzakelijk voor de functie waarvoor de werknemer is aangenomen.  De beroepsopleiding voor advocaten valt daarmee onder de algemene scholingsplicht van de werkgever en moet dan ook kosteloos worden aangeboden. Dit betekent dat het studiekostenbeding, waarin werkneemster wordt verplicht de studiekosten terug te betalen, nietig is.