Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 14 november 2023
ECLI:NL:RBAMS:2023:7202
Feiten
Werkneemster heeft werkgeefster, een GGZ-zorgaanbieder, opgericht. Ook heeft werkneemster LDA, een Portugese vennootschap, opgericht. X is de persoonlijke vennootschap van werkneemster. Werkgeefster voerde het Be-Leef!-programma (hierna: BLP) uit. Tussen werkgeefster en LDA bestond een zakelijke relatie en de afspraak was dat zij zich maximaal zouden inzetten het BLP overeind te houden. In 2021 heeft X 80% van haar aandelen in werkgeefster gedwongen overgedragen aan STLT, die de aandelen vervolgens binnen haar concern heeft overgedragen aan F&F. A heeft ook een minderheidsbelang gekregen. In de koopovereenkomst is opgenomen dat (i) werkgeefster in gesprek is met zorgverzekeraars over het herstel van de eerder onrechtmatig gedeclareerde diensten en (ii) de ex-partner van werkneemster tevens ex-bestuurder van werkgeefster, D, aansprakelijk gehouden wordt voor de geconstateerde onrechtmatigheden. In september 2021 hebben de aandeelhouders van werkgeefster een aandeelhoudersovereenkomst gesloten. Doelstelling was dat werkneemster nog drie jaar als statutair bestuurder zou aanblijven. Diezelfde maand is werkgeefster een procedure tegen werkneemster en D begonnen inzake de onrechtmatigheden. In november heeft werkgeefster een regeling getroffen met de zorgverzekeraars. Begin 2022 heeft werkneemster zich ziek gemeld, waarna zij in augustus is gaan re-integreren. In oktober heeft het MT overleg gevoerd gedurende een strategieweekend. Werkneemster heeft een kritische houding aangenomen ten aanzien van de uitwerking van het besprokene aldaar. Partijen hebben onderhandeld over de rol van werkneemster. In januari 2023 is werkneemster uitgenodigd voor een AvA met haar ontslag op de agenda. Een onderbouwing van de ontslaggronden is vooraf schriftelijk aan werkneemster verstrekt. De onderhandelingen over de rol van werkneemster binnen werkgeefster zijn daarna hervat. Op 10 februari 2023 is het ontslagbesluit genomen. Werkneemster verzoekt onder meer een billijke vergoeding wegens het ontbreken van een redelijke grond.
Oordeel
De rechtbank oordeelt als volgt. Hoewel het opmerkelijk is dat niet werkgeefster, maar haar aandeelhouder ontslaggronden aan werkneemster heeft toegestuurd, moest werkneemster daaruit wel begrijpen dat het ging om gronden voor het door werkgeefster voorgenomen ontslag. Van strijd met artikel 7:669 BW is op dit punt daarom geen sprake. Bij de door haar aangevoerde gronden betoogt werkgeefster in de kern steeds dat werkneemster zich verzette tegen het aangepaste beleid met betrekking tot LDA en het BLP en dat zij alleen nog maar oog had voor het behoud van LDA. Dit betoog levert geen redelijke grond op. Het is namelijk onvoldoende onderbouwd. Uit de stukken blijkt weliswaar dat werkneemster een kritische houding had, maar dat past juist goed bij haar functie en de gemaakte afspraken omtrent BLP. De rechtbank kan zich na het strategieweekend best een verstoring in de relatie tussen werkneemster en het MT voorstellen, maar over deze periode is enkel gesteld dat de onderhandelingen over het vertrek van werkneemster op niets zijn uitgelopen en dat is niet voldoende voor ontslag wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Werkgeefster heeft onvoldoende concreet toegelicht waarom de situatie twee maanden na het strategieweekend al onhoudbaar was. Er is dus geen redelijke grond. Om die reden en omdat het gaat om een bestuurder die de onderneming zelf heeft opgericht en opgebouwd, heeft werkneemster recht op een billijke vergoeding ad € 135.000. Bij de hoogte van de billijke vergoeding is rekening gehouden met de fictieve resterende duur van de arbeidsovereenkomst (kort) en kansen op arbeidsmarkt (beperkt want krap en 56 jaar, maar mogelijk).