Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 6 maart 2024
ECLI:NL:RBLIM:2024:1025
Loonvordering in kort geding toegewezen. Strijd met verrekeningverbod artikel 7:632 BW.

Feiten

Werknemer is sinds 1 maart 2021 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst van werkgever. Begin 2022 heeft werkgever aangekondigd dat er een nieuwe vrachtwagen wordt besteld. Werkgever heeft toen werknemer gevraagd of hij wensen had ten aanzien van het uiterlijk van die vrachtwagen. Werknemer heeft daarop te kennen gegeven dat hij graag een aantal extra lampen op de vrachtwagen wilde hebben. Partijen hebben afgesproken dat de daarmee gepaard gaande meerkosten voor rekening van werknemer zouden komen. Op 7 november 2022 heeft werknemer toestemming aan werkgever gegeven om in het kader van betaling van de lampen 200 vakantie-uren af te boeken, hetgeen werkgever vervolgens ook heeft gedaan. Iets meer dan een jaar later heeft werkgever een bedrag op het loon ingehouden voor diezelfde lampen.  In e-mailcorrespondentie met de gemachtigde van werknemer heeft werkgever verzocht aan te geven wat met de lampen moet gebeuren en meegedeeld dat werknemer niet meer kan terugkeren op zijn vaste vrachtwagen. Werknemer vordert in kort geding de veroordeling van werkgever tot betaling van een nettobedrag aan onbetaald loon.  Volgens werknemer is met werkgever overeengekomen dat hij de lampen met de afschrijving van 200 vakantie-uren in november 2022 volledig heeft betaald. Pas na zijn ziekmelding op 8 september 2023 is werkgever zich op dat standpunt gaan stellen en heeft werkgever in strijd met artikel 7:632 BW het – volgens werkgever – nog openstaande bedrag ter zake van de lampen zonder nader overleg op het loon ingehouden. Werkgever voert verweer.

Oordeel

De loonvordering is vanwege haar aard spoedeisend. Het antwoord op de vraag of werknemer met het inleveren van 200 vakantie-uren de meerkosten van de lampen geheel dan wel slechts gedeeltelijk aan werkgever heeft voldaan, is voor de beoordeling van de onderhavige vordering niet relevant. Een verrekening met het loon is - zoals werknemer terecht aanvoert - op grond van artikel 7:632 BW immers slechts toegestaan aan het einde van de arbeidsovereenkomst (bij eindafrekening), uitgezonderd de in lid 1 van dat artikel genoemde limitatief opgesomde gronden, welke hier niet aan de orde zijn. Reeds op grond hiervan is de vordering van de loonbetalingen toewijsbaar.