Rechtspraak
Feiten
Werknemer was werkzaam bij de Gemeente van 1978 tot 2004 als ambulanceverpleegkundige, raakte in 1998 betrokken bij een dienstongeval, wat resulteerde in volledige arbeidsongeschiktheid. Met ingang van 1 april 2004 is werknemer (op grond van artikel 8:5 van de ARG) eervol ontslagen wegens arbeidsongeschiktheid. Aan werknemer is bij besluit van 14 september 2004 op grond van artikel 7:5 van de ARG (oud) een aanvullende uitkering toegekend. Bij e-mail van 31 mei 2023 heeft de gemachtigde van werknemer bij de Gemeente een verzoek ingediend tot vergoeding van negen verschillende hulpmiddelen dan wel diensten. De Gemeente heeft bij e-mail van 6 juni 2023 dit verzoek afgewezen. Werknemer heeft op 9 november 2021 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Werknemer vordert een verklaring voor recht dat de Gemeente gehouden is de kosten van hulpmiddelen te vergoeden.
Oordeel
Werknemer heeft zijn vorderingen gebaseerd op hetgeen is gesteld in de brief van 18 mei 2004 (door werknemer aangemerkt als “besluit” of “beschikking”). De brief van 18 mei 2004 kan echter niet worden aangemerkt als besluit of beschikking. In de brief wordt werknemer nader geïnformeerd over zijn rechten op grond van de ARG (oud) vanwege zijn arbeidsongeschiktheid in en door de dienst, onder andere ten aanzien van toekomstige kosten die voortvloeien uit het ongeval. Het betreft dus een uitleg van hetgeen in artikel 7:7 ARG (oud) is bepaald. De brief behelst – anders dan werknemer meent – geen toezegging op verderstrekkende rechten dan hem toekomen op grond van voormeld artikel van de ARG (oud). Indien de Gemeente destijds aan werknemer meer rechten had willen toekennen dan hem op grond van voormeld artikel van de ARG (oud) toekomen, dan had zij deze regeling in een met redenen omkleed besluit vastgelegd. Dat is hier niet gebeurd. Er is in opdracht van de Gemeente een onderzoek uitgevoerd, dat op 2 juni 2022 in een rapport heeft geresulteerd. Naar aanleiding van dit rapport hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten ten aanzien van de kosten voortvloeiend uit het dienstongeval, tot 1 januari 2023. Er dient dus slechts te worden geoordeeld over de hulpmiddelen waarvoor werknemer vergoeding wenst. Nu onvoldoende is onderbouwd dat deze door werknemer noodzakelijk geachte zaken zien op geneeskundige behandeling of geneeskundige verzorging als bedoeld in artikel 7:7 ARG (oud), heeft de Gemeente deze kosten naar het oordeel van de kantonrechter terecht afgewezen. De Gemeente heeft – naar het oordeel van de kantonrechter terecht – aangevoerd dat werknemer nu hij de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, geen aanspraak meer kan maken op vergoedingen die gerelateerd zijn aan zijn arbeidsongeschiktheid. Hij hoeft immers na het bereiken van deze leeftijd geen beroepsarbeid meer te verrichten. Artikel 7:7 ARG (oud) betreft vergoedingen in verband met arbeidsongeschiktheid. Zodra een werknemer vanwege het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd geen beroepsarbeid meer hoeft te verrichten, is geen sprake meer van arbeidsongeschiktheid en bestaat er geen recht meer op voorzieningen die voortvloeien uit arbeidsongeschiktheid. Dat betekent dat werknemer geen recht meer heeft op vergoedingen op grond van artikel 7:7 ARG (oud).