Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 26 maart 2024
ECLI:NL:GHARL:2024:2293
Feiten
Werkneemster is op 1 januari 2018 in dienst getreden bij werkgeefster in de functie van administratief medewerkster voor 27 uur per week. Haar brutomaandsalaris bedroeg € 2341,38 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag. In de arbeidsovereenkomst is onder meer een nevenwerkzaamhedenbeding opgenomen. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Beroepsgoederenvervoer over de weg (hierna: cao) van toepassing. Op 17 april 2020 heeft werkneemster zich ziek gemeld. Van 1 februari 2022 tot en met 14 april 2022 was werkneemster (tevens) in dienst bij AS Watson Benelux. Na ommekomst van 104 weken arbeidsongeschiktheid heeft werkgeefster met toestemming van het UWV de arbeidsovereenkomst met werkneemster opgezegd tegen 1 december 2022. Werkneemster heeft verschillende geldvorderingen op werkgeefster. Werkgeefster betwist die gedeeltelijk en beroept zich voor de rest op verrekening, omdat werkneemster onder meer een boete aan haar is verschuldigd vanwege ongeoorloofde nevenwerkzaamheden. De kantonrechter heeft een deel van de vorderingen van werkneemster ongegrond geacht en geoordeeld dat werkgeefster het restant van de vorderingen terecht heeft verrekend. Het doel van het hoger beroep van werkneemster is om alsnog achterstallig loon en vakantietoeslag uitbetaald te krijgen, net als een vergoeding voor studiekosten.
Oordeel
Het hof oordeelt als volgt.
Gehele vakantietoeslag is verschuldigd
De discussie tussen partijen over de vakantietoeslag gaat in hoger beroep alleen nog over de verschuldigdheid van de vakantietoeslag over 1 februari 2022 tot 14 april 2022, de periode dat werkneemster bij AS Watson werkte. Het hof bepaalt dat werkneemster over voornoemde periode recht heeft op vakantietoeslag. De werknemer heeft namelijk jegens de werkgever recht op een vakantietoeslag ten minste tot een bedrag van 8% van zijn ten laste van de werkgever komende loon. Het ten laste van werkgeefster komende loon (tijdens arbeidsongeschiktheid) is hier volgens artikel 16 lid 1 van de cao 100%. Dat werkneemster niet meer arbeidsongeschikt was van 1 februari tot 14 april 2022 kan niet worden afgeleid uit het feit dat zij in die periode ergens anders werkte, ook niet als dat voor meer uur was dan zij in dienst was. Arbeidsongeschiktheid wordt immers gekoppeld aan het door ziekte ongeschikt zijn tot het verrichten van de bedongen arbeid, wat niets zegt over de mogelijkheid van het verrichten van andere dan de bedongen arbeid. Werkneemster komt een bedrag van € 2256,47 bruto aan vakantietoeslag toe.
Achterstallig loon tijdens ziekte is verschuldigd
Werkneemster heeft voldoende onderbouwd dat zij meeruren (boven de overeengekomen 27 uur per week) heeft gemaakt en dat werkgeefster daar, gelet op de jarenlange vergoeding van die uren, mee instemde. Vervolgens is van belang hoe artikelen 8.2b, 8.4 en 16 van de cao moeten worden uitgelegd. Het gaat hier om het bepalen van de hoogte van het loon tijdens arbeidsongeschiktheid, waarvoor de tekst van artikel 8.4 het uitgangspunt is. Daarin staat dat voor deeltijdwerknemers de meerdere diensturen dan contractueel overeengekomen worden meegenomen in het loon bij arbeidsongeschiktheid. Het hof legt de cao-bepalingen zo uit dat werkneemster tijdens arbeidsongeschiktheid recht heeft op loon over de meeruren boven 27 uur per week, waarbij een periode van 52 weken voorafgaand aan de eerste dag van arbeidsongeschiktheid als referteperiode geldt. Het hof gaat uit van 87,5 uur aan gemaakte meeruren tijdens de referteperiode, wat leidt tot een toewijsbare vordering van in totaal € 4092,69 bruto.
Geen vergoeding voor cursus en opleiding
Werkneemster heeft verzocht om vergoeding van een code 95-cursus (die zij al een keer eerder op kosten van werkgeefster heeft gedaan) en een PDL-opleiding (op advies van een arbeidsdeskundige, in het kader van haar re-integratie in het tweede spoor). Bij de code 95-cursus heeft werkneemster niet betwist dat zij die voor haar werk bij werkgeefster niet nodig had. De vorige keer betrof het een in-company cursus, waarvoor werkgeefster betaalde. Tegen die achtergrond kon werkneemster er niet op vertrouwen dat werkgeefster vanwege gewekt vertrouwen of de cao aan haar de cursuskosten zou vergoeden. Ook de kosten van de PDL-opleiding hoeft werkgeefster niet te betalen. Werkneemster heeft ter zitting verteld dat ze wist dat werkgeefster de opleiding niet zou vergoeden en dat ze daarom op eigen houtje besloot de opleiding te gaan volgen. Die beslissing moet voor haar rekening blijven.
Nevenwerkzaamheden en boete
Werkgeefster beroept zich op overtreding door werkneemster van het nevenwerkzaamhedenbeding. Het hof oordeelt allereerst dat het beding rechtsgeldig is. Het verrichten van nevenwerkzaamheden door werkneemster in februari en maart 2022 was verboden onder de werking van een toen rechtsgeldig beding. Op grond van artikel 79 Overgangswet NBW kan niet achteraf worden geoordeeld dat met de inwerkingtreding van artikel 7:653a lid 1 BW op 1 augustus 2022 het beding met terugwerkende kracht nietig was en de nevenwerkzaamheden alsnog toegestaan waren. Het hof overweegt voorts dat de boete op overtreding van het nevenwerkzaamhedenbeding moet worden berekend aan de hand van de daadwerkelijk zonder goedkeuring bij AS Watson gewerkte dagen. Dit resulteert in een boete van € 10.500. Dit bedrag komt het hof bovenmatig voor. Daarbij speelt onder meer mee dat werkgeefster ter zitting bij het hof heeft verklaard dat als vooraf goedkeuring zou zijn gevraagd, daar over te praten zou zijn geweest. De boete wordt gematigd tot € 5500.
Conclusie
Het hof veroordeelt werkgeefster tot betaling aan werkneemster van € 21.427,36 bruto en bepaalt dat werkgeefster gerechtigd is een bedrag van € 5500 netto (boete) en € 4951,54 bruto (inkomsten werkneemster bij AS Watson) te verrekenen met eerstgenoemd bedrag.