Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 28 februari 2024
ECLI:NL:RBDHA:2024:3852
Feiten
Het Commissariaat voor de Media is een externe toezichthouder in het mediabestel en is niet hiërarchisch ondergeschikt aan de minister van OC&W, maar moet wel verantwoording afleggen aan zijn ministerie. NPO is belast met het interne inzicht op omroepen. Onder haar viel de Commissie Integriteit Publieke Omroep (CIPO) die tot taak had de naleving van richtlijnen en regelingen ter bevordering van goed bestuur en integriteit bij publieke omroepinstellingen te bewaken en te stimuleren. Hiervan maakte deel uit het benadelingsverbod voor klokkenluiders. Werkneemster is van 1996 tot 2008 werkzaam geweest voor het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap Media (hierna: NIK Media), een organisatie die programma’s op landelijke televisie en radio verzorgde onder de naam Joodse Omroep. Laatstelijk vervulde zij de functie van zakelijk en programmatisch directeur. Werkneemster heeft op 12 februari 2008 contact opgenomen met de CIPO en, onder verwijzing naar de klokkenluidersregeling, melding gemaakt van vermoedens van misstanden bij het bestuur van de Joodse Omroep. Op 26 februari 2008 heeft de Joodse Omroep een ontbindingsverzoek ingediend bij de kantonrechter. De arbeidsovereenkomst van werkneemster is per 15 mei 2008 ontbonden. In 2009 is Interseco ingeschakeld om onderzoek te doen naar vermoedens dat werkneemster zich schuldig had gemaakt aan onrechtmatig handelen bij het verstrekken van opdrachten aan een externe filmproducent. Nadat de Joodse Omroep aangifte had gedaan tegen werkneemster en deze filmproducent, is een strafrechtelijke procedure gevolgd die zowel in eerste aanleg als in hoger beroep resulteerde in vrijspraak van werkneemster. Werkneemster meent dat het onacceptabele klokkenluidersontslag en de voor haar traumatische strafrechtelijke vervolging haar bespaard hadden kunnen blijven als de staat en het Commissariaat voor de Media haar de vereiste klokkenluidersbescherming hadden geboden. Werkneemster vordert een verklaring voor recht dat het Commissariaat en de staat jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld alsook een schadevergoeding daarvoor.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Werkneemster verwijt de staat dat de wettelijke klokkenluidersbescherming ten tijde van haar melding onder de maat was en onderdeed aan de huidige bescherming. De staat bestrijdt dat van een dergelijk regelgevingsfalen sprake was. Met de staat is de rechtbank van oordeel dat dit inderdaad niet aan de orde was. De stelling van werkneemster dat de wet destijds geen bescherming bood aan klokkenluiders is onjuist. Het huidige artikel 7:658c BW is een codificatie van de destijds al bestaande bescherming die werd geënt op het goed werkgeverschap. Ook toen bestond er al een benadelingsverbod dat kon worden meegenomen in een ontbindingsprocedure. De kantonrechter die de arbeidsovereenkomst van werkneemster in 2008 heeft ontbonden, heeft ook aandacht besteed aan dit onderwerp. Er is dus geen sprake van onrechtmatige rechtspraak. Ook is van belang dat de NPO een gedetailleerde klokkenluidersregeling kende. De conclusie luidt dan ook dat de stellingen van werkneemster feitelijke grondslag ontberen. Werkneemster verwijt het Commissariaat verder dat het klokkenluidersreglement niet werd afgedwongen. Dat behoorde echter niet tot de taak van het Commissariaat maar tot die van de NPO. Reeds daarom treft dit verwijt geen doel. Ook het onderzoek dat het Commissariaat heeft verricht is niet van ondermaatse kwaliteit geweest. De rechtbank is met de staat van oordeel dat op de minister van OC&W geen zorgplicht rustte om het Commissariaat en de Joodse Omroep op te dragen juridische stappen tegen werkneemster op te schorten in afwachting van de resultaten van het onderzoek. Tot slot oordeelt de kantonrechter dat niet onrechtmatig is gehandeld in verband met de aangifte en strafvervolging van werkneemster. De vorderingen worden afgewezen.