Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 6 mei 2024
ECLI:NL:GHARL:2024:3148
Feiten
Op 25 mei 2021 heeft werknemer de extern ingehuurde receptioniste proberen te kussen. Op 26mei 2021 is werknemer wegens dit voorval op staande voet ontslagen. Volgens werkgeefster ging het namelijk om een poging om de receptioniste op de mond te kussen en betrof het een kuspoging met een seksuele bijbedoeling, maar werknemer heeft dit gemotiveerd bestreden. Het hof heeft werkgeefster bij beschikking van 9 juni 2022 toegelaten om te bewijzen dat werknemer de receptioniste tegen haar wil geprobeerd heeft op de mond te zoenen, dat hij daarbij seksuele bijbedoelingen had, en dat hij met dat kussen is doorgegaan hoewel de receptioniste heeft laten merken daarvan niet gediend te zijn, alsmede dat werknemer tegenover werkgeefster heeft bevestigd dat het zo is gegaan. Werkgeefster heeft om een getuigenverhoor verzocht.
Oordeel
Het hof oordeelt dat werkgeefster niet is geslaagd in de bewijsopdracht en legt dit nader uit. Er zijn geen getuigen die de feitelijke toedracht van de kus(poging) hebben gezien. De camera die normalerwijze gericht was op de ruimte waarin de receptiebalie zich bevond, was op de dag van het voorval buiten werking. Over de feitelijke toedracht van de kus(poging) hebben alleen de receptioniste en de werknemer verklaard. De verklaringen zijn gelijk, behalve op het punt van het geven van de kus. Volgens de receptioniste draaide zij haar hoofd weg/duwde zij werknemer weg, volgens werknemer is dat niet het geval. Op grond van de elkaar op het cruciale punt van het geven van de kus tegensprekende verklaringen, staat niet vast dat werknemer de receptioniste op de mond heeft willen kussen. Dit kan ook niet worden afgeleid uit de verklaringen van andere getuigen aan wie de receptioniste op dezelfde dag heeft verteld wat er volgens haar is gebeurd. Het hof oordeelt dat de enkele omstandigheid dat de receptioniste direct na het voorval aan twee medewerkers heeft verteld dat werknemer haar op de mond wilde kussen, niet betekent dat de kus(poging) daadwerkelijk gericht is geweest op de mond maar dat daaruit alleen kan worden afgeleid dat de receptioniste dat zo heeft ervaren. Verder is niet vast komen te staan wat nu precies aan werknemer is voorgehouden in het gesprek dat met hem is gevoerd op de dag van het voorval. Waar het om gaat, is of daarin is gesproken over een kuspoging die was gericht op de mond. Relevant is dat werknemer van meet af aan heeft geprotesteerd tegen de passage uit de ontslagbrief waaruit volgt dat werknemer het voorval zou hebben toegegeven. Al met al heeft het hof niet de overtuiging gekregen dat de kus(poging) daadwerkelijk op de mond gericht is geweest en evenmin dat werknemer dit zou hebben erkend. In het nadeel van werkgeefster is dat er geen gespreksverslagen zijn. In de bewijswaardering betrekt het hof ook dat sprake was van een bijzondere gelegenheid waarbij als gevolg van een verhuizing afscheid werd genomen en de volgens getuigen open sfeer bij werkgeefster. Het hoger beroep van werknemer slaagt en de beschikking van de kantonrechter wordt vernietigd. Dit leidt tot de beslissing dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven en werkgeefster wordt veroordeeld tot betaling aan werknemer van een transitievergoeding (€ 50.859,01 bruto), een gefixeerde schadevergoeding (€ 15.755,90 bruto) en een billijke vergoeding (€ 5.000). Werkgeefster wordt ook veroordeeld in de proceskosten van werknemer zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Tot die kosten wordt ook gerekend de getuigentaxe van de getuige die aan de zijde van werknemer is gehoord.