Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer/Gemeente ’s-Hertogenbosch, sector Weener XL
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 8 juli 2024
ECLI:NL:GHARL:2024:4509
Na verwijzing door de Hoge Raad beroept werknemer zich bij het hof (alsnog) op onbevoegdheid van de kantonrechter en van het hof.

Feiten

Weener XL heeft de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met werknemer, die toen volgens haar in België woonde, te ontbinden. Werknemer is niet bij de kantonrechter verschenen, ook niet nadat Weener XL hem bij deurwaardersexploot heeft laten oproepen. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst met ingang van 24 juli 2019 ontbonden en werknemer veroordeeld in de proceskosten. De kwestie is bij de Hoge Raad terechtgekomen en die heeft op 11 maart 2022 een verwijzingsbeschikking gewezen.  

Oordeel

Werknemer heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij destijds al in Spanje woonde en betwist dat hij in de kantonprocedure behoorlijk is opgeroepen. De vraag doet zich voor of het hof bevoegd is om kennis te nemen van een ontbindingsverzoek, gericht tegen een werknemer die in een andere lidstaat woont. Deze vraag moet worden beoordeeld aan de hand van Verordening Brussel I-bis. Artikel 22 lid 1 Verordening Brussel I-bis houdt in dat de vordering van de werkgever slechts kan worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemer woonplaats heeft. Omdat werknemer ten tijde van het inleidende verzoek in een andere lidstaat dan Nederland woonde, te weten in België (volgens de deurwaarder) of in Spanje (volgens werknemer zelf), was in beginsel alleen de Belgische of Spaanse rechter bevoegd. Op grond van artikel 26 lid 1 Verordening Brussel I-bis is ook het gerecht van een lidstaat waarvoor de verweerder verschijnt bevoegd. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat als de werknemer verweerder is, het gerecht waar deze is verschenen zich, alvorens de bevoegdheid op grond van lid 1 te aanvaarden, ervan vergewist dat de verweerder op de hoogte is gebracht van zijn recht de bevoegdheid van het gerecht te betwisten en van de gevolgen van verschijnen of niet-verschijnen (de zogeheten “vergewisplicht”). De rechter moet zijn oordeel dat aan deze vergewisplicht is voldaan voldoende motiveren, zoals de Hoge Raad in deze zaak heeft beslist. Ter voldoening aan de vergewisplicht en met het oog op efficiënte procesvoering is een regiegesprek gevoerd, waarbij ambtshalve óók de bevoegdheid van de kantonrechter aan de orde is gesteld. Omdat werknemer in eerste aanleg niet is verschenen, doet de uitzondering van artikel 26 op de hoofdregel van artikel 22 van Brussel I-bis zich niet voor. De kantonrechter heeft zich er zonder de door lid 1 verlangde verschijning feitelijk niet van kunnen vergewissen dat werknemer in afwijking van de hoofdregel van artikel 22 Brussel I-bis zijn bevoegdheid wilde aanvaarden of (al dan niet bewust) niet verscheen op grond van (de ratio van) die hoofdregel, die de werknemer als zwakkere partij beoogt te beschermen. Het hof zal daarom de kantonrechter alsnog onbevoegd verklaren en de beschikking van 24 juli 2019 vernietigen. Het hof zal zich onbevoegd verklaren om kennis te nemen van de verzoeken van werknemer in hoger beroep. Na verwijzing door de Hoge Raad beroept werknemer zich bij het hof (alsnog) op onbevoegdheid van de kantonrechter en van het hof.