Rechtspraak
Feiten
Menspire exploiteert op meerdere locaties in Amsterdam een barbershop onder de internationale formule ‘Menspire’. In maart 2023 is tussen partijen onderhandeld over samenwerking. Werknemer had daarvoor een vaste arbeidsovereenkomst. Met ingang van 22 maart 2023 heeft werknemer zijn eenmanszaak ‘[bedrijf]’ ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Tussen partijen is op 29 maart 2023 een overeenkomst gesloten, genaamd “Huur- (ex artikel 7:290 BW) en samenwerkingsovereenkomst” (hierna; de overeenkomst). Werknemer is in de overeenkomst aangeduid als ‘barber’. Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van een half jaar ingaande op 1 mei 2023 en lopend tot en met 31 oktober 2023. In de overeenkomst is onder meer bepaald dat ‘barber tijdens de openstellingsuren toegang‘ heeft tot de salon. Menspire draagt zorg voor een kassasysteem en een pinautomaat. ‘Barber’ verplicht zich tot een gemiddelde aanwezigheid van minimaal 70% van de overeengekomen uren. Menspire verzorgt twee keer per jaar een opleiding, die ‘barber’ verplicht is om te volgen. Ook is er een studiekostenbeding, geheimhoudingsbeding, ronselbeding en concurrentie- en/of relatiebeding. Ondanks het feit dat partijen op papier een overeenkomst van opdracht zijn aangegaan, is er volgens werknemer bij de uitvoering van de overeenkomst sprake van arbeid, loon en een gezagsverhouding en is er dus sprake van een arbeidsovereenkomst. Werknemer heeft zich op verzoek van Menspire laten inschrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, en hij kon pas factureren na ontvangst van het overzicht van Menspire. Er is duidelijk sprake van een gezagsverhouding, zoals blijkt uit de wijze waarop hij door Menspire werd behandeld. Van een eigen onderneming was geen sprake. Werknemer verzoekt een verklaring voor recht en vordert onder meer een billijke vergoeding, een transitievergoeding achterstallig salaris, reiskosten en uitbetaling van vakantiedagen. Menspire verzoekt afwijzing dan wel niet-ontvankelijkverklaring omdat de overeenkomst tussen partijen kwalificeert als een opdrachtovereenkomst.
Oordeel
Toetsingskader kwalificatie overeenkomst
De Hoge Raad heeft in het arrest van 6 november 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1746) bepaald dat een overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst als de inhoud van die overeenkomst voldoet aan de in artikel 7:610 BW opgenomen omschrijving. Niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen.
Vaststelling overeengekomen rechten en verplichtingen
In de overeenkomst is opgenomen dat Menspire een samenwerking is aangegaan (‘stoelhuurconstructie’) op basis waarvan werknemer een totale oppervlakte van 3 m² huurde die is voorzien van één barberstoel inclusief spiegel met gedeeld gebruik van de wasunit en de wachtruimte. Werknemer heeft de door hem uitgevoerde barberdiensten gefactureerd op basis van 35% van de bruto-omzet exclusief btw. Uit de overeenkomst volgt voorts dat werknemer de barberdiensten zelf moest uitvoeren. In de overeenkomst is niet voorzien in vervanging en niet is gebleken dat werknemer zich door een willekeurige ‘barber’ kon en mocht laten vervangen. Menspire heeft naar het oordeel van de kantonrechter haar stelling dat er geen sprake was van een gezagsverhouding onvoldoende toegelicht, laat staan onderbouwd. De stelling van Menspire dat werknemer zelf mocht uitmaken waar en wanneer hij zijn werkzaamheden verrichtte, is niet doorslaggevend, maar laat zich ook moeilijk rijmen met de omstandigheid dat hij minimaal 70% van de overeengekomen uren aanwezig moest zijn. Dat werknemer bij de uitvoering van de barberdiensten een grote mate van vrijheid had, is gebonden aan de aard van de arbeid als haarstylist/barber, zodat voor het bestaan van een gezagsverhouding niet vereist is dat er daadwerkelijk precieze aanwijzingen en instructies over de werkinhoud worden gegeven. Bij dit alles is van belang dat stylen en knippen de kernactiviteit is van Menspire en dat werknemer direct bijdroeg aan die kernactiviteit door het werk dat hij deed en daarmee was ingebed in de organisatie van Menspire. Werknemer heeft gemotiveerd gesteld dat Menspire zijn enige opdrachtgever was en dat is door Menspire onvoldoende gemotiveerd betwist. Ook niet zonder betekenis in dit verband is de omstandigheid dat in de overeenkomst een concurrentiebeding en anti-ronselbeding en een geheimhoudingsbeding is opgenomen. Vast staat dat werknemer loon heeft ontvangen als tegenprestatie van de door hem verrichte arbeid. Voor de kwalificatie als loon is de benaming van de betaling, noch de wijze van berekening doorslaggevend. De kantonrechter komt tot de conclusie dat de overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Werknemer heeft recht op een billijke vergoeding omdat de overeenkomst is geëindigd op een wijze die in strijd is met de geldende wettelijke bepalingen voor de arbeidsovereenkomst. Om een beslissing te kunnen geven ten aanzien van de vorderingen - die ook betrekking hebben op gewerkte uren en het daarbij behorende loon - zal moeten worden vastgesteld hoeveel uren werknemer gemiddeld per week heeft gewerkt tot en met december 2023 en welk loon op grond van de cao aan hem toekomt. Werknemer wordt in de gelegenheid gesteld nader te onderbouwen dat sprake was van een werkweek van 40 uur, hetgeen bijvoorbeeld kan geschieden aan de hand van de uitbetaalde facturen van werknemer en/of de kassa-uitdraaien van Menspire.