Naar boven ↑

Rechtspraak

Werkneemster/werkgever
Rechtbank Overijssel (Locatie Almelo), 5 augustus 2024
ECLI:NL:RBOVE:2024:4203
Werkneemster vordert betaling van het achterstallige loon, het loon tot de datum dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd en een aanzegvergoeding. Werkgever is niet verschenen ter zitting, tegen hem is verstek verleend. De kantonrechter wijst de vorderingen grotendeels toe.

Feiten 

Werkneemster heeft een dagvaarding met producties aan werkgever betekend, waarbij werkneemster een vordering heeft ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening en werkgever heeft opgeroepen ter zitting in kort geding te verschijnen. Op 22 juli 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Werkgever is niet verschenen. Werkneemster verzoekt werkgever te veroordelen tot betaling van het achterstallige loon, het loon tot de datum dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd en een aanzegvergoeding.

Oordeel 

De kantonrechter oordeelt als volgt. De voorgeschreven formaliteiten en termijnen voor oproeping zijn ten aanzien van werkgever in acht genomen. Daarom wordt tegen hem verstek verleend. Tevens blijkt uit de stellingen van werkneemster en de aard van de vordering dat spoed aanwezig is. Daarnaast komt het gevorderde de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal het worden toegewezen, met inachtneming van en behalve het volgende.
De gevorderde aanzegvergoeding wordt afgewezen, aangezien het recht van werkneemster om via de kantonrechter betaling van de aanzegvergoeding te vorderen is komen te vervallen. Het gevorderde bedrag aan achterstallig loon voor de maanden februari en maart 2024 komt niet overeen met het brutoloon dat op de loonstroken van die maanden staat vermeld. Om deze reden zal de kantonrechter slechts een bedrag van € 1.579,13 bruto toewijzen. Er wordt van uitgegaan dat de arbeidsovereenkomst stilzwijgend is verlengd tot 8 maart 2025. Hierdoor is er (op dit moment) geen grondslag om de vakantiedagen uit te laten betalen. Wel wordt het loon van februari en maart 2024 vermeerderd met de vakantiebijslag, omdat dit volgens de arbeidsovereenkomst maandelijks wordt uitbetaald met het loon. Ook wordt werkgever veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon vanaf april 2024 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd. De gevorderde wettelijke verhoging zal worden gemaximeerd en worden vastgesteld op 10% over het reeds verschuldigde loon. De kantonrechter zal de wettelijke verhoging over het op dit moment nog niet verschuldigde loon afwijzen, omdat van enige spoedeisendheid niet is gebleken. Tevens heeft werkneemster recht op een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, aangezien het verzuim is ingetreden op/na 1 juli 2012 en zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Voor het verstrekken van deugdelijke bruto/nettospecificaties van de te betalen bedragen over de maanden maart 2024 tot en met juni 2024, wordt werkgever een termijn gegeven van twee weken na betekening van dit vonnis. Gelet op het feit dat werkgever grotendeels in het ongelijk is gesteld, moet hij de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.