Naar boven ↑

Rechtspraak

MG en SC Energotehnica SRL Sibiu
Hof van Justitie van de Europese Unie, 26 september 2024
ECLI:EU:C:2024:788
Artikel 47 Handvest (doeltreffende rechtsbescherming) verzet zich tegen gezag van gewijsde uitspraak in het bestuursrecht die een strafrechtelijke of civielrechtelijke vordering belet, als bij de bestuursrechter geen mogelijkheid van hoor- en wederhoor heeft plaats kunnen vinden.

Feiten

Op 5 september 2017 is een elektricien in dienst van SC Energotehnica Sibiu (hierna: „Energotehnica”) overleden als gevolg van elektrocutie tijdens werkzaamheden waarbij hij op een landbouwbedrijf een buitenverlichtingsarmatuur op een laagspanningsmast moest vervangen.  MG, eveneens werknemer van Energotehnica, was belast met de organisatie van het werk, de instructies voor het personeel en het nemen van maatregelen voor het verzekeren van de veiligheidsvoorzieningen op het werk en de beschermingsmiddelen. Naar aanleiding van dat overlijden zijn twee soorten procedures gevoerd, namelijk een door de arbeidsinspectie Roemenië ingeleide administratieve onderzoeksprocedure tegen Energotehnica, en een strafprocedure die tegen MG is ingesteld wegens het niet naleven van de wettelijke veiligheidsmaatregelen op het werk en onvrijwillige doodslag.

Wat het administratieve onderzoek betreft, heeft de arbeidsinspectie bij proces-verbaal van onderzoek van 9 september 2019 vastgesteld dat er sprake was van een „arbeidsongeval” in de zin van de nationale regeling. Daarop heeft Energotechnica bij de rechter in eerste aanleg Sibiu, Roemenië administratief beroep ingesteld dat strekte tot nietigverklaring van dat proces-verbaal.  Bij vonnis van 10 februari 2021 heeft deze rechter dat proces-verbaal gedeeltelijk nietig verklaard op grond dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde gebeurtenis, in tegenstelling tot de kwalificatie ervan door de arbeidsinspectie, geen „arbeidsongeval” vormde.

In hoger beroep in de strafzaak merkt de rechter op dat de beslissing van de bestuursrechter overeenkomstig het Roemeense recht, zoals uitgelegd in het licht van de rechtspraak van de Curte Constituțională (grondwettelijk hof, Roemenië), bindend is voor de strafrechter wegens het gezag van gewijsde waarmee deze beslissing bekleed is. De verwijzende rechter preciseert dat de vraag of de gebeurtenis die aan de grondslag ligt van het overlijden van het slachtoffer een „arbeidsongeval” vormt in de zin van de wet inzake de veiligheid en de gezondheid op het werk, een „prealabele kwestie” is in de zin van artikel 52 van het wetboek van strafvordering. 

De rechthebbenden stellen zich op het standpunt dat zij geen partij waren in de administratieve procedure en niet zijn gehoord. Het gezag van gewijsde belet hen een schadevergoeding te vorderen. Dit is in strijd met artikel 47 Handvest, aldus de rechthebbenden.

Oordeel

Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt.

Artikel 47 Handvest verzet zich tegen gezag van gewijsde uitspraak in het bestuursrecht die een strafrechtelijke of civielrechtelijke vordering belet, als bij de bestuursrechter geen mogelijkheid van hoor- en wederhoor heeft plaats kunnen vinden

De lidstaten dienen, wanneer zij de procedurele bepalingen vastleggen voor de beroepen in rechte die moeten zorgen voor de bescherming van de bij Richtlijn 89/391/EEG toegekende rechten, waarborgen dat het in artikel 47 van het Handvest erkende recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, dat een herbevestiging van het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming vormt, wordt geëerbiedigd. De lidstaten moeten zich er dus van vergewissen dat de concrete regels voor de benutting van de in deze richtlijn bedoelde beroepsmogelijkheden het recht op een doeltreffende voorziening in rechte als bedoeld in artikel 47 van het Handvest niet onevenredig aantasten (zie naar analogie HvJ EU 12 januari 2023, Nemzeti Adatvédelmi és Információszabadság Hatóság, C-132/21, ECLI:EU:C:2023:2, punten 50 en 51). Dit recht bestaat uit verschillende elementen, waaronder met name het recht om te worden gehoord. In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat het onverenigbaar is met het fundamentele recht op een doeltreffende voorziening in rechte om een rechterlijke beslissing te baseren op feiten en stukken waarvan partijen, of een van hen, zelf geen kennis hebben kunnen nemen en waarover zij dus geen standpunt hebben kunnen innemen (zie in die zin HvJ EU 25 april 2024, NW en PQ (Gerubriceerde informatie), C-420/22 en C-528/22, ECLI:EU:C:2024:344, punt 106 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Wanneer een strafrechter zich moet uitspreken over de civielrechtelijke aansprakelijkheid die voortvloeit uit de aan de beklaagde verweten feiten, zou afbreuk worden gedaan aan het recht om te worden gehoord van de partijen die deze persoon aansprakelijk willen stellen, indien het voor hen onmogelijk zou zijn een standpunt in te nemen over een noodzakelijke voorwaarde voor die aansprakelijkheid voordat de aangezochte rechter zich op onherroepelijke wijze uitspreekt over deze voorwaarde. In dat geval zou de mogelijkheid voor deze partijen om voor een rechter een standpunt in te nemen over de aansprakelijkheid van de werkgever namelijk elk nuttig effect verliezen. Dit zou het geval zijn indien een andere rechter – waarvoor de partijen niet zijn kunnen verschijnen en niet op zijn minst daadwerkelijk de mogelijkheid hebben gehad om hun argumenten aan te voeren – uitspraak doet over die voorwaarde met een beslissing die bindend is voor de rechter die zich over die aansprakelijkheid dient uit te spreken. Indien de partijen daarentegen wel een dergelijk recht hebben gehad en in het bijzonder daadwerkelijk de mogelijkheid hebben gehad om hun argumenten naar voren te brengen, is het irrelevant dat zij dit recht niet hebben uitgeoefend. In casu staat het aan de nationale rechter om na te gaan of de rechthebbenden van het slachtoffer, die civiele partijen zijn in de strafprocedure, het recht hebben gehad om voor de bestuursrechter te worden gehoord, in het bijzonder in verband met de onherroepelijke kwalificatie van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde gebeurtenis als „arbeidsongeval”.

Conclusie

Gelet op een en ander dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 1, leden 1 en 2, en artikel 5, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG, gelezen in samenhang met het doeltreffendheidsbeginsel en artikel 47 van het Handvest, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de regeling van een lidstaat, zoals uitgelegd door het grondwettelijk hof van deze lidstaat, op grond waarvan de onherroepelijke beslissing van een bestuursrechter over de kwalificatie van een gebeurtenis als „arbeidsongeval” gezag van gewijsde heeft voor de strafrechter die zich moet uitspreken over de civiele aansprakelijkheid wegens de aan de beklaagde verweten feiten, wanneer deze regeling de rechthebbenden van de werknemer die het slachtoffer is van deze gebeurtenis niet de mogelijkheid biedt om te worden gehoord in een van de procedures waarin wordt beslist of er sprake is van een dergelijk arbeidsongeval.