Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 10 oktober 2024
ECLI:NL:RBDHA:2024:15406
Feiten
Werknemer is op 1 januari 2024 in dienst getreden bij werkgeefster als verkoopmedewerker. Werkgeefster exploiteert een ijssalon. Werknemer is samen met zijn ouders mede-eigenaar geweest van de ijssalon. Hoewel de ijssalon is verkocht, is werknemer samen met zijn ouders nog altijd mede-eigenaar van een boven de ijssalon gelegen apppartement. Er is afgesproken dat twee werknemers van de ijssalon tegen een vergoeding in het appartement zouden wonen. Op 23 juni 2024 is een gesprek ontstaan over de huur voor het appartement tussen een vennoot en de ouders van werknemer. Werknemer is hierbij aangeschoven. Na het gesprek is werknemer naar het appartement gegaan om de sloten te vervangen. Vervolgens is de vennoot samen met een van de bewoners van het appartement naar het appartement gekomen. Partijen zijn met elkaar in gevecht geraakt. Werknemer heeft aangifte gedaan van mishandeling. De vennoot en de bewoner zijn door de politie aangehouden. De zaak is geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Werknemer is op 26 juni 2024 op staande voet ontslagen vanwege verbaal en fysiek geweld, eerst in de ijssalon en vervolgens in het appartement. Werknemer berust in het gegeven ontslag op staande voet maar verzoekt een billijke vergoeding en de gefixeerde schadevergoeding. Werkgeefster verzet zich tegen toewijzing van de verzoeken. Werknemer heeft de vennoot uitgescholden en wilde hem fysiek bejegenen, en heeft vervolgens in de woning een keukenmes gepakt. Werkgeefster verzoekt de gefixeerde schadevergoeding.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Tussen partijen bestaat onenigheid over het gedrag van werknemer in de ijssalon en in het appartement. Op basis van een overgelegde video van de ijssalon is de dreigende houding niet (duidelijjk) zichtbaar. De politie heeft de zaak met betrekking tot de gebeurtenissen in het appartement geseponeerd vanwege gebrek aan bewijs. Omdat partijen lijnrecht tegenover elkaar staan, is niet vast te stellen wie het gelijk aan zijn zijde heeft. De gestelde dringende reden is niet voldoende aannemelijk geworden. Het ontslag op staande voet is niet rechtsgeldig gegeven. Er wordt een billijke vergoeding toegekend. Werknemer heeft een billijke vergoeding van € 12.500 verzocht. Werknemer zou bij voortduren van de arbeidsovereenkomst tot 1 oktober nog drie maandsalarissen hebben ontvangen. De kantonrechter acht het onwaarschijnlijk dat werknemer nog jaren voor werkgeefster zou hebben gewerkt. Daarnaast heeft werknemer zelf ook een kwalijke rol gespeeld door eigenrichting te plegen. Werknemer was nog maar redelijk kort in dienst van werkgeefster en kan met zijn ervaring in de ijsbranche elders inkomsten verwerven. Er wordt een billijke vergoeding van € 4.000 toegekend. De gefixeerde schadevergoeding wordt niet toegewezen, omdat de vervaltermijn inmiddels gepasseerd is. Het achterstallig salaris dat werknemer heeft gevorderd wordt toegewezen, de blote ontkenning van werkgeefster doet daar onvoldoende aan af. Er wordt een wettelijke verhoging van 15% toegewezen. Werknemer heeft toewijzing van de redelijke en werkelijke proceskosten verzocht. Werkgeefster is tekortgeschoten door werknemer op staande voet te ontslaan, waardoor een deel van de advocaatkosten in redelijkheid zijn gemaakt en worden toegewezen. Aan de strenge eisen die gelden voor het toewijzen van een verzoek tot betaling van de werkelijke proceskosten is niet voldaan. Met betrekking tot het ontslag op staande voet wordt werkgeefster veroordeeld in de proceskosten.