Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/De Staat der Nederlanden (ministerie van defensie)
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 7 november 2024
ECLI:NL:RBDHA:2024:18729
Rechtbank wijst verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht voor onderzoek naar het bestaansmoment van PTSS van een (ex-)militair toe. Nu geen medische informatie over de periode waarop het verzoek ziet beschikbaar is, is wel onduidelijk of de te benoemen psychiater de vragen van partijen kan beantwoorden.

Feiten

Werknemer is van 6 september 1982 tot 30 november 1983 als militair werkzaam geweest bij het Ministerie van Defensie. In de periode van 30 maart 1983 tot en met 20 oktober 1983 is werknemer uitgezonden geweest naar Libanon. Ten gevolge van deze uitzending heeft werknemer PTSS opgelopen. Op 2 april 2004 heeft werknemer zich ziek gemeld. Vervolgens heeft het UWV op 16 december 2005 vastgesteld dat de ingangsdatum van de beperkingen van werknemer 6 april 2000 is, waarna het UWV heeft geconcludeerd dat werknemer met ingang van die datum kan worden aangemerkt als arbeidsgehandicapte. Werknemer meent echter dat de ontstaansdatum van zijn klachten en beperkingen als gevolg van de PTSS niet ligt in 2000, maar in 1992. Dit is het jaar waarin sprake was van zijn eerste langdurige ziekteverzuim. In onderhavige procedure verzoekt werknemer de rechtbank tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht. Werknemer wil een psychiatrische expertise laten uitvoeren om het ontstaansmoment van zijn klachten en beperkingen als gevolg van de PTSS verder in kaart te laten brengen voor de berekening van zijn restschade. Die restschade bestaat er volgens werknemer uit dat hij als gevolg van de klachten en beperkingen van PTSS is belemmerd in het volgen van een vervolgopleiding (HTS) waardoor hij is beperkt in het opbouwen van zijn carrière en het genereren van een hoger inkomen. De Staat verzet zich tegen inwilliging van het verzoek, met name vanwege het ontbreken van objectief medisch bewijs en/of objectieve aanknopingspunten over de periode waarop het verzoek ziet.

Oordeel

De rechtbank oordeelt als volgt. Voorop staat dat een verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht moet worden toegewezen als het ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Dit is alleen anders als de rechtbank oordeelt dat verzoeker daarbij geen belang heeft zoals bedoeld in artikel 3:303 BW, of als sprake is van strijd met de goede procesorde, misbruik van bevoegdheid of een ander zwaarwichtig belang dat zich tegen toewijzing van het verzoek verzet. In het licht van het hiervoor weergegeven juridische kader is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende reden is om het verzoek van werknemer af te wijzen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat werknemer met de medische expertise beoogt duidelijkheid te krijgen over het ontstaansmoment van zijn klachten en beperkingen, omdat dit nodig is om zijn schade te kunnen begroten. Het belang bij een deskundigenbericht is daarmee in beginsel gegeven. Wel stelt de rechtbank vast – nu er geen medische (behandel)informatie is over de periode waarop het verzoek ziet – dat het maar de vraag is of een te benoemen psychiater de vragen van partijen kan beantwoorden. Dat zal de deskundige zelf moeten beoordelen. Daarbij merkt de rechtbank op dat partijen zich moeten realiseren dat met het deskundigenbericht – als daarin al een duidelijk (eerder) ontstaansmoment van de klachten en beperkingen wordt vastgesteld – slechts een klein deel van de discussie tussen partijen kan worden beslecht. Daarna moet immers nog de minstens zo lastige vraag worden beantwoord of werknemer zonder de klachten en beperkingen daadwerkelijk een vervolgstudie zou hebben gedaan en een beter carrièrepad zou hebben bewandeld. De rechtbank geeft partijen dan ook nogmaals dringend in overweging om te bezien of zij de tussen hen bestaande discussiepunten op een andere – praktische – manier kunnen beslechten. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen om in overleg te treden over een gezamenlijk voor te dragen psychiater die het onderzoek zal verrichten en de rechtbank hiervan uiterlijk op 6 december 2024 in kennis te stellen. De rechtbank is, gebaseerd op de door werknemer voorgestelde vragen en met inachtneming van hetgeen de Staat hierover naar voren heeft gebracht, voornemens om vijf (aangepaste) vragen voor te leggen aan de deskundige die zien op het ontstaansmoment van de PTSS alsmede op (het verloop van én de aard en omvang van) de klachten en beperkingen.  De rechtbank stelt partijen daarom ook in de gelegenheid zich uiterlijk op 6 december 2024 schriftelijk uit te laten over deze vraagstelling.

  • Instantie: Rechtbank Den Haag
  • Locatie: Den Haag
  • ECLI: ECLI:NL:RBDHA:2024:18729
  • Roepnaam: werknemer/De Staat der Nederlanden (ministerie van defensie)
  • Zaaknummer: C/09/670532 / HA RK 24-457
  • Nummer: AR-2024-1418
  • Rechters: P. Dondorp
  • Advocaten: Y. Slob en M.T. Beumers
  • Wetsartikelen: 3:303 BW
  • Onderwerpen: Overige
  • Trefwoorden: PTSS, (ex-)militair, arbeidsgehandicapte, ontstaansdatum, voorlopig deskundigenbericht, benoeming deskundige en restschade