Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 22 november 2024
ECLI:NL:RBROT:2024:11920
Feiten
Werknemers in kwestie zijn broers. Per 16 november 2023 zijn zij op basis van een mondelinge overeenkomst gaan werken voor aannemingsbedrijf EAG. Op 6 maart 2024 heeft EAG deze overeenkomst per direct beëindigd, omdat er onvoldoende werk voor hen was. Werknemers stellen zich vervolgens op het standpunt dat dit niet zomaar kan, omdat zij beiden werkzaam zijn geweest op basis van een arbeidsovereenkomst. Werknemers verzoeken – kort gezegd – EAG te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding, gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding. In de tussenbeschikking heeft de kantonrechter reeds geoordeeld dat werknemers op basis van een arbeidsovereenkomst hebben gewerkt bij EAG. EAG heeft die overeenkomsten per direct opgezegd; die opzegging is niet rechtsgeldig. Werknemers hebben daarom recht op een billijke vergoeding, gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding. In de tussenbeschikking is EAG nog niet veroordeeld om iets te betalen, omdat partijen eerst mochten reageren op de loonuitgangspunten die de kantonrechter heeft geformuleerd en werknemers zo nodig hun verzoeken konden wijzigen.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Beide partijen hebben niet gereageerd op de loonuitgangspunten uit de tussenbeschikking, zodat de kantonrechter deze uitgangspunten hanteert. De kantonrechter stelt de billijke vergoeding gezien de omstandigheden die in de tussenbeschikking zijn genoemd vast op drie maandsalarissen. Voor de berekening van de billijke vergoeding hanteert de kantonrechter een maandsalaris van € 3.549,64 bruto. EAG wordt dus veroordeeld om een (afgeronde) billijke vergoeding van € 11.000 bruto aan zowel werknemer 1 als werknemer 2 te betalen. Beide werknemers hebben eveneens recht op een gefixeerde schadevergoeding van € 6.412,25 bruto en de transitievergoeding van € 378,23 bruto.