Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 11 december 2024
ECLI:NL:RBLIM:2024:9351
Feiten
Werknemer is op 1 november 2021 in dienst getreden bij Limburgse Koelindustrie Liko B.V. (hierna: Liko) als aankomend technisch monteur op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Vlak voor werknemer in dienst kwam, ontving hij een e-mail waarin stond vermeld dat enkele opleidingen vereist waren. Tussen Liko en werknemer is op 5 mei 2022 een studieovereenkomst getekend voor de cursus F-gassen categorie 1. De studieovereenkomst vermeldt dat alle in de overeenkomst vermelde kosten direct opeisbaar zijn indien sprake is van een beëindiging van het dienstverband dan wel tussentijdse beëindiging van de studie. De studieovereenkomst vermeldt eveneens dat als werknemer onvoldoende inspanning levert om de opleiding af te ronden, de opleidingskosten geheel voor zijn rekening komen. Werknemer heeft de cursus gevolgd, maar is niet geslaagd voor het examen. In januari 2023 heeft werknemer zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. Over de eindafrekening heeft Liko € 2.868,37 aan studiekosten verrekend. De gemachtigde van werknemer heeft Liko aangegeven dat Liko niet bevoegd zou zijn om de betaalde studiekosten te verrekenen. Aan de sommatie van werknemer heeft Liko geen gehoor gegeven. Werknemer vordert veroordeling van Liko tot de bedragen die Liko met de studiekosten heeft verrekenend bij de eindafrekening. Liko vordert een verklaring voor recht dat artikel 7:611a lid 1, 2 en 4 BW niet van toepassing is op de studieovereenkomst en veroordeling van werknemer tot betaling van de studiekosten.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. De arbeidsovereenkomst en een e-mail van Liko zijn zo stellig geformuleerd, dat daaruit niets anders kan worden afgeleid dan dat de cursus noodzakelijk was voor de functie van werknemer en dat werknemer daarom verplicht was de cursus te volgen. Hieruit volgt dat de bedingen in de studieovereenkomst die verplichten tot terugbetaling van de studiekosten nietig zijn. De loonvordering van werknemer over februari 2023 wordt, vermeerderd met 50% wettelijke verhoging, toegewezen. Datzelfde geldt voor de vakantiebijslag over juli 2022 tot en met februari 2023. Ten aanzien van de door werknemer gevorderde verlofuren heeft Liko aangevoerd dat het verlofsaldo van werknemer in zowel 2022 als 2023 negatief was. Dit heeft Liko onderbouwd met de verlofkaarten. Werknemer heeft herhaald dat hij in beide jaren geen verlof heeft opgenomen. Dit beschouwt de kantonrechter als een onvoldoende gemotiveerde betwisting van de gedetailleerde verlofkaarten en de stellingen van Liko daarover. Dit onderdeel van de vordering wordt afgewezen. Een veroordeling van Liko tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten wordt eveneens toegewezen. De vorderingen van Liko in reconventie worden eveneens afgewezen nu de kantonrechter heeft geoordeeld dat de studiekostenbedingen nietig zijn. De vordering van Liko tot vergoeding door werknemer van het negatieve verlofsaldo wordt toegewezen. In reconventie worden de proceskosten gecompenseerd.