Naar boven ↑

Rechtspraak

X B.V./werknemer
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 22 januari 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:930
Geen schending zorgplicht van werkgever door werknemer (directeur) niet te waarschuwen voor de mogelijke gevolgen van een persoonlijke borgstelling.

Feiten

A was de enige bestuurder en aandeelhouder van X BV, die tot 24 september 2019 via Bedrijf A bestuurder en aandeelhouder was van Bedrijf B. Bedrijf B was op dat moment op zijn beurt bestuurder en enige aandeelhouder van Bedrijf C. Werknemer was enig aandeelhouder en bestuurder van Bedrijf D. In oktober 2018 is werknemer, na gesprekken met A, in dienst getreden bij Bedrijf C als directeur. Zijn taak was om het bedrijf, naast zijn functie als algemeen directeur, klaar te maken voor verkoop aan een derde partij. De arbeidsovereenkomst bevat prestatiecriteria en een prestatiebonusregeling, die erop neerkomt dat werknemer bij een succesvolle verkoop aan een derde, aanspraak kon maken op een prestatiebonus. Werknemer ontving een bonus van € 351.250 (2,5% van de verkoopprijs van Bedrijf C) en kocht daarmee via Bedrijf D aandelen in Bedrijf E. Om dit te financieren sloot hij een lening van € 150.000 af bij Bedrijf A – waarvoor hij persoonlijk borg stond. Na problemen met Bedrijf C werd in een vaststellingsovereenkomst afgesproken dat de lening van de helft werd kwijtgescholden, waarna Bedrijf D € 20.000 heeft afgelost. Op 31 augustus 2023 droeg Bedrijf A zijn vordering op Bedrijf D over aan X BV. Later, na ontbinding van Bedrijf D, eiste X BV op basis van de borgstelling van werknemer een bedrag van € 57.864,43. Werknemer is hierop niet tot betaling overgegaan. X BV eist dat werknemer een bedrag van € 56.479 plus wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en de daadwerkelijke proceskosten betaalt. De basis van de vordering is dat de ontbinding van Bedrijf D de geldlening direct opeisbaar heeft gemaakt en dat werknemer op grond van zijn persoonlijke borgstelling aansprakelijk is gesteld voor het resterende bedrag, dat door Bedrijf A aan X BV is overgedragen. Werknemer betoogt onder meer dat X BV geen beroep kan doen op de borgstelling, omdat Bedrijf A als werkgever zijn zorgplicht heeft geschonden door hem niet te waarschuwen voor de mogelijke gevolgen van deze persoonlijke borgstelling.

Oordeel

De rechtbank stelt voorop dat een particuliere borgtocht ingrijpende gevolgen kan hebben voor de borg. De vraag rijst daarom of Bedrijf A als werkgever werknemer hiervoor had moeten waarschuwen en/of hem had moeten adviseren zich bij het aangaan van de borgstelling te laten bijstaan. Uit de mondelinge behandeling blijkt dat de borgstelling slechts vlak voor het afsluiten van de leningsovereenkomst aan de orde kwam, op voorstel van de accountant van Bedrijf C of diens aandeelhouders, en dat de lening zelf pas kort voor de aandelenkoop werd geregeld toen duidelijk werd dat werknemer niet over de benodigde financiële middelen beschikte. De gehele constructie – lening in combinatie met borgstelling – zou dus door de werkgever zijn opgezet en onder tijdsdruk door werknemer zijn geaccepteerd, gezien de noodzaak om de aandelenkoop samen te laten vallen met de aanstaande verkoop. De rechtbank oordeelt echter dat dit niet betekent dat Bedrijf A zijn zorgplicht heeft geschonden. Het staat vast dat A Bedrijf C wilde verkopen en werknemer daarvoor als directeur heeft aangetrokken, waarbij werknemer zich als ondernemer met bijzondere expertise in bedrijfsverkoop profileerde. Hij heeft zijn taak – het klaarmaken van de onderneming voor verkoop – met succes vervuld en was daarbij nauw betrokken bij de totstandkoming van de overname. Gezien zijn kennis en betrokkenheid was werknemer in relatie tot Bedrijf A niet louter in een ondergeschikte positie, maar meer als een nauw verbonden ondernemer. Zijn duidelijke wens om na de verkoop in de onderneming te participeren en de gangbare praktijk dat een directeur in dergelijke situaties een persoonlijke borgstelling aangaat, tonen aan dat hij de gevolgen hiervan naar behoren kon overzien. Zijn argument dat geen enkele goede werkgever een borgstelling voor een schuld van € 150.000 met vijf procent rente zou adviseren, wordt door zijn hoge salaris en het sterke financiële plaatje van Bedrijf C tenietgedaan. De rechtbank concludeert derhalve dat Bedrijf A niet in strijd met zijn zorgplicht heeft gehandeld. Zelfs na de cessie aan X BV en het ontbindingsbesluit is het voor zover er een arbeidsrelatie bestaat, niet onredelijk dat de vordering op de borgstelling wordt geïncasseerd. Werknemers huidige financiële situatie vormt daarvoor onvoldoende grond, en er is geen bewijs dat de incassopraktijk in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Het voorgaande leidt ertoe dat X BV uit hoofde van de borgstelling aanspraak kan maken op de restant schuld uit hoofde van de leningsovereenkomst.