Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 17 februari 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:2228
Feiten
Werkneemster is van 28 augustus 2023 tot 28 augustus 2024 in dienst geweest bij Stichting Hoger Onderwijs Nederland (hierna: InHolland) als docente. Op 14 december 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen werkneemster, haar leidinggevende en een andere collega. Tijdens dit overleg is gesproken over het ziekteverzuim van werkneemster, waarbij werkneemster heeft verteld dat zij een prikkelbaredarmsyndroom (hierna: PDS) heeft. Ook heeft InHolland enkele klachten van studenten over werkneemster ontvangen, namelijk dat zij haar afspraken niet nakwam, slecht bereikbaar was en laat was met reacties. Op 13 mei 2024 is werkneemster medegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst niet verlengd zou worden. Werkneemster stelt zich op het standpunt dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst ziet op haar chronische ziekte (PDS). Ook meent zij dat InHolland haar onder druk zette als zij ziek was en dat sprake was van pesterijen, het tekortschieten in begeleiding tijdens ziekte en van intimiderend en grensoverschrijdend gedrag. In onderhavige procedure verzoekt werkneemster de kantonrechter dan ook voor recht te verklaren dat InHolland de arbeidsovereenkomst in strijd met de Wgbh/cz en/of in strijd met artikel 7:673 lid 9 BW niet heeft verlengd dan wel in strijd heeft gehandeld met artikel 7:611 BW. Ook verzoekt zij InHolland te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding. Bovendien verzoekt werkneemster om betaling van resterende verlofuren.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. InHolland heeft geen onderscheid gemaakt als bedoeld in de Wgbh/cz. Van een chronische ziekte in de zin van de Wgbh/cz is pas sprake als deze de betrokkene belet om volledig, daadwerkelijk en op voet van gelijkheid, te kunnen deelnemen aan (in dit geval) het arbeidsproces en dit een beperking betreft van lange duur. Dat daarvan in dit geval sprake is, blijkt nergens uit. In de eerste plaats is PDS, blijkens de website waar werkneemster ter zitting naar heeft verwezen, een veel voorkomende aandoening, die bij 5 à 10% van de Nederlanders voorkomt en die niet altijd tot ernstige klachten leidt. Juist om die reden mocht van werkneemster een betere onderbouwing van de gestelde chronische ziekte worden verwacht. Verder staat vast dat de ziekmeldingen van werkneemster steeds kortdurend van aard waren. Dat de PDS-klachten zodanig waren dat werkneemster niet op voet van gelijkheid kon deelnemen aan het arbeidsproces heeft werkneemster bovendien niet nader onderbouwd. Overigens is het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst op grond van frequent verzuim (volgens InHolland omdat dit voor instabiliteit in het rooster zorgt) - anders dan werkneemster stelt - niet zonder meer verboden. Tot slot kan ook niet worden vastgesteld dat InHolland moest begrijpen dat het hier ging om een chronische ziekte die ertoe moest leiden dat InHolland extra rekening met werkneemster moest houden. De verzochte verklaring voor recht wordt dan ook afgewezen. Ook zijn er geen andere redenen aanwezig voor een vergoeding. Van de gestelde onderdrukzetting, pesterijen, het tekortschieten in begeleiding, intimidatie en het grensoverschrijdend gedrag is niet gebleken. Voor wat betreft de resterende verlofdagen constateert de kantonrechter dat deze inmiddels zijn uitbetaald. Werkneemster maakt daarbij nog wel aanspraak op een wettelijke verhoging vanwege te late betaling, welke de kantonrechter matigt tot 10%.