Naar boven ↑

Rechtspraak

Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur, Tapijt- en Textielindustrie/werkgever
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 28 januari 2025
ECLI:NL:GHDHA:2025:34
Aanhouding zaak uitleg verplichtstellingsbesluit zonder hoofdzakelijkheidscriterium vanwege lopende procedure bij de Hoge Raad.

Feiten

Werkgever heeft een groothandel in onder meer sportprijzen en aanverwante artikelen. Tot zijn bedrijfsactiviteiten behoort ook het bedrukken van kleding. In deze zaak is de vraag aan de orde of werkgever valt onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit tot deelneming in MITT, ook als de activiteiten van werkgever die onder de verplichtstelling vallen, zoals het bedrukken van kleding, slechts een (zeer) gering deel van zijn omzet vormen. De kantonrechter heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Daarbij heeft hij overwogen dat het verplichtstellingsbesluit weliswaar geen hoofdzaakcriterium bevat, maar dat er desondanks sprake kan zijn van een zekere ondergrens. MITT is van deze beslissing in hoger beroep gekomen.

Oordeel

Het gerechtshof oordeelt als volgt. 

Aanhouding zaak uitleg verplichtstellingsbesluit zonder hoofdzakelijkheidscriterium vanwege lopende procedure bij de Hoge Raad

Vast staat dat het verplichtstellingsbesluit voor deelneming in MITT geen hoofdzaakcriterium bevat, en dat een deel van de activiteiten van werkgever, waaronder het bedrukken van kleding, onder de verplichtstelling valt. De kernvraag in deze zaak is of deze feiten voldoende zijn voor de conclusie dat werkgever verplicht is deel te nemen in MITT, ook als komt vast te staan dat de op dit punt relevante activiteiten van werkgever, waaronder het bedrukken van kleding, slechts een (zeer) gering deel van zijn omzet vormen. Het hof overweegt dat bovenstaande vraag maatschappelijk relevant is, en in de rechtspraak door verschillende gerechtshoven tot op heden op verschillende wijzen is beantwoord. Het is het hof ambtshalve - uit het overzicht lopende zaken op de website van de Hoge Raad - gebleken dat in een soortgelijke zaak, waarin vragen aan de orde zijn waarop het antwoord ook voor deze zaak relevant kan zijn, op 14 oktober 2024 door MITT cassatie is ingesteld. Het betreft het cassatieberoep van MITT tegen het arrest van het Hof Den Bosch van 16 juli 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2339. Gelet op het grote financiële belang van (de eenmanszaak) werkgever, de rechtszekerheid en het voorkomen van een onnodige nieuwe cassatieprocedure, ziet het hof aanleiding om de verdere beoordeling en beslissing van deze zaak aan te houden totdat genoemd cassatieberoep tegen het arrest van het Hof Den Bosch bij de Hoge Raad tot een einde is gekomen. Het hof zal om proceseconomische redenen de zaak doorhalen op de rol, met de bepaling dat de meest gerede partij de zaak opnieuw kan opbrengen nadat de cassatieprocedure bij de Hoge Raad is geëindigd. Beide partijen zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om zich over de uitkomst van die cassatieprocedure en de relevantie hiervan voor de onderhavige zaak uit te laten. Elke verdere beslissing wordt aangehouden.