Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 27 maart 2025
ECLI:NL:RBAMS:2025:2058
Feiten
Werknemer is rabbijn en voorzitter van een vereniging. Tussen het kerkgenootschap Portugees-Israëlietische Gemeente (hierna: de Gemeente) en de vereniging van werknemer (hierna: de Vereniging) is op 31 december 2018 voor de duur van twaalf maanden een overeenkomst tot stand gekomen op basis waarvan de Vereniging diensten ten aanzien van kennis en advies van de Joodse wetten zal verlenen, die zullen worden uitgevoerd door werknemer. In de overeenkomst is een vergoeding van € 3.300 per maand afgesproken. De Gemeente heeft de overeenkomst tweemaal verlengd. Toen de Gemeente aan de Vereniging mededeelde dat de overeenkomst per 31 december 2021 zal eindigen, heeft tussen partijen een procedure plaatsgevonden over de vraag of tussen werknemer en de Gemeente een arbeidsovereenkomst bestond. Het Hof Amsterdam heeft in zijn beschikking van 10 oktober 2023 geoordeeld dat hiervan sprake is en de Gemeente veroordeeld tot betaling van de wettelijke transitievergoeding aan werknemer. Hierna is tussen partijen nog discussie ontstaan over de omvang van de transitievergoeding (met name over de vraag of de vergoeding bruto of netto is) en over de proceskosten. Ook heeft de advocaat van werknemer namens hem aanspraak gemaakt op vakantiegeld en op een vergoeding van niet genoten vakantiedagen. In onderhavige procedure vordert werknemer dat de kantonrechter de Gemeente onder meer veroordeelt tot betaling van € 14.850 aan vergoeding van niet genoten vakantiedagen en € 14.256 aan vakantietoeslag (beide inclusief wettelijke verhoging), vermeerderd met de wettelijke rente. In reconventie vordert de Gemeente onder meer betaling van € 2.371,76 aan onverschuldigd betaalde bedragen, omdat zij de bedragen genoemd in het vonnis van het Hof Amsterdam tweemaal zou hebben betaald (eenmaal aan de Vereniging en eenmaal aan werknemer).
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt.
In conventie
De kantonrechter beantwoordt allereerst de vraag of tussen partijen een all-in loon is overeengekomen. Met inachtneming van het zogenoemde Haviltex-criterium beantwoordt de kantonrechter deze vraag bevestigend. Het hof heeft al geoordeeld dat de tussen de Gemeente en de Vereniging overeengekomen afspraken onderdeel zijn van de arbeidsrechtelijke afspraken tussen partijen en de daarin overeengekomen vergoeding moet worden gezien als loon. Uit de overeenkomst en de correspondentie tussen partijen blijkt duidelijk dat dit een all-in vergoeding is. Naar het oordeel van de kantonrechter brengt een redelijke uitleg mee dat partijen daarin ook hebben bedoeld de vakantietoeslag en het loon over de vakantiedagen mee te nemen. Verder stelt de kantonrechter vast dat de overeengekomen vergoeding van € 3.300 redelijkerwijs moet zijn bedoeld als een brutobedrag. Hoewel dit niet met die woorden in de overeenkomst is vermeld, blijkt dit uit de daarin gemaakte afspraken over de fiscale afwikkeling. Werknemer heeft zijn stelling dat hij elke maand € 3.300 netto ontving bovendien niet met stukken onderbouwd, terwijl dat wel op zijn weg lag. Voor wat betreft de gevorderde vakantietoeslag stelt de kantonrechter daarom vast dat deze maandelijks, door betaling van het all-in-loon, is voldaan, waardoor die vordering dus niet toewijsbaar is. Voor wat betreft de vakantiedagen komt de kantonrechter tot een ander oordeel. Uitgangspunt is namelijk dat, gelet op het belang van de recuperatiefunctie van vakantie, het in beginsel niet mogelijk is om loon gedurende vakantiedagen in een all-in salaris op te nemen (zie ook arrest Robinson/Steele). In de rechtspraktijk worden evenwel all-in beloningen toegestaan, zij het onder strikte voorwaarden. Aan deze strikte voorwaarden is in de onderhavige zaak niet voldaan. De afspraak dat niet genoten vakantiedagen in het all-in loon zaten, is dus niet rechtsgeldig. Toch moet dit deel van de vordering eveneens worden afgewezen. Gezien de wijze waarop partijen invulling hebben gegeven aan de arbeidsovereenkomst en gezien de gemotiveerde betwisting van de Gemeente lag het namelijk op de weg van werknemer om gemotiveerd zijn stelling te onderbouwen dat hij in de drie jaar dat hij werkzaam was voor de Gemeente geen vakantiedagen heeft opgenomen of heeft kunnen opnemen. Dat heeft werknemer nagelaten.
In reconventie
In reconventie oordeelt de kantonrechter dat werknemer terecht heeft gesteld dat het hof de Gemeente heeft veroordeeld de kosten uit de beschikking te betalen aan werknemer. Met de betaling aan de Vereniging was dus niet bevrijdend betaald. De betaling aan werknemer was daarom niet onverschuldigd. Hoe het zit met de betaling aan de Vereniging ligt in deze procedure niet voor. De Vereniging is immers geen partij in deze procedure.
De eindconclusie is dan ook dat zowel de vorderingen van werknemer als de vorderingen van de Gemeente worden afgewezen.