Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 27 december 2024
ECLI:NL:RBROT:2024:13813
Feiten
Werknemer heeft op grond van een uitzendovereenkomst gewerkt voor Olympia Nederland B.V. (hierna: Olympia), die hem aan een derde ter beschikking heeft gesteld voor het verrichten van arbeid. In het voorjaar van 2022 hebben partijen met het oog op een opleiding tot vrachtwagenchauffeur een opleidingsovereenkomst gesloten, met een studiekostenregeling en een terugbetalingsregeling. Werknemer heeft de opleiding tot vrachtwagenchauffeur C succesvol afgerond. Olympia heeft werknemer nadien uitgeleend aan Bidfood voor chauffeurswerkzaamheden. Medio 2023 is de uitlening geëindigd. Olympia heeft werknemer aangeschreven en een bedrag van € 4.318,65 aan resterende opleidingskosten bij hem in rekening gebracht, uitgaande van € 5.140 aan daadwerkelijk gemaakte opleidingskosten op basis van facturen minus € 821,35 aan borg en eigen bijdrage. Daarbij heeft Olympia zich op het standpunt gesteld dat werknemer zich niet gehouden heeft aan de afspraken in de opleidingsovereenkomst en genoemd bedrag aan resterende opleidingskosten moet terugbetalen. Betaling door werknemer blijft na een incassoprocedure uit, waarna Olympia tot dagvaarding is overgegaan.
Oordeel
De kantonrechter is van oordeel dat het ongelukkig is dat de dagvaarding is ingestoken alsof sprake is van een simpele incassozaak. Met de nadien door Olympia overgelegde bijlagen en de toelichting daarop ter zitting is enig inzicht verschaft over de communicatie tussen partijen en tussen Olympia en Bidfood en over wat er gebeurd is rondom de tewerkstelling van werknemer. Het beeld dat is ontstaan blijft echter rommelig. Op basis hiervan kan niet geconcludeerd worden dat werknemer tekortgeschoten is in de nakoming van afspraken die staan in de opleidingsovereenkomst. Olympia heeft onder verwijzing naar de inhoud van de opleidingsovereenkomst niet voldoende onderbouwd dat sprake is geweest van verwijtbaar handelen of nalaten door werknemer, wat geleid heeft tot beëindiging van de inleenopdracht door Bidfood of de uitzendovereenkomst door Olympia. Evenmin is gebleken dat werknemer tot tweemaal toe door Olympia aangeboden werkzaamheden heeft geweigerd. Ook is niet komen vast te staan dat sprake is geweest van een situatie waarin werknemer zich niet (meer) beschikbaar heeft gesteld voor het uitvoeren van werkzaamheden via Olympia of de uitzendovereenkomst met Olympia (tussentijds) heeft opgezegd. Uit de overgelegde stukken blijkt wel dat de communicatie tussen partijen over de beschikbaarheid van werknemer voor het werken bij Bidfood te wensen heeft overgelaten. Het had op de weg van Olympia gelegen om daarover met werknemer in gesprek te gaan zodat partijen hierover nadere afspraken konden maken, maar uit de stukken blijkt niet dat dit is gebeurd. De kantonrechter onderkent dat werknemer baat heeft gehad van de opleiding tot vrachtwagenchauffeur, die Olympia heeft gefinancierd, maar het draait in deze zaak om de vraag of werknemer tekortgeschoten is in de nakoming van de op hem rustende verbintenissen als bedoeld in artikel 5.3 van de opleidingsovereenkomst. De eis van Olympia wordt afgewezen wegens ongegrondheid.