Rechtspraak
Feiten
Werknemer is op 1 juni 2021 in dienst getreden bij werkgever, een dönerzaak in de vorm van een eenmanszaak. Er is geen schriftelijke arbeidsovereenkomst. Op de arbeidsovereenkomst is de Cao Horeca van toepassing. Vanaf 3 februari 2023 heeft werknemer geen werkzaamheden meer verricht. De arbeidsovereenkomst is (in ieder geval) per 15 maart 2023 beëindigd. Werknemer verzoekt om toekenning van de transitievergoeding, achterstallig salaris ten bedrage van € 62.333,40, vakantietoeslag, uitbetaling van verlofuren, een transitievergoeding en de buitengerechtelijke kosten. Werknemer stelt dat hij tijdens zijn dienstverband iedere week 84 uur per week werkte en dat hij maar € 1.200 per maand betaald kreeg. Werknemer heeft getuigen laten horen in een voorlopig getuigenverhoor.
Oordeel
Procedurele opmerking
Anders dan waar partijen kennelijk van uit zijn gegaan, heeft de kantonrechter in de in 2023 gestarte procedure geen bewijsopdracht gegeven aan werknemer om te bewijzen dat zijn werkelijke arbeidsduur gemiddeld 84 uur per week betrof. Het is werknemer die ervoor heeft gekozen om in zijn verzoekschrift een incident op te werpen waarbij hij heeft verzocht om een voorlopige getuigenverhoor, hetgeen de kantonrechter aanleiding heeft gegeven om de door het verzoekschrift van werknemer ingeleide procedure te splitsen in een procedure ter zake van het verzoek strekkende tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor en de onderhavige procedure ter zake van de overige verzoeken. Vervolgens zijn alle beslissingen aangehouden. Ook anders dan waar partijen – blijkens de benamingen van hun aktes – kennelijk van uit zijn gegaan, zijn de aktes die zij op 12 december 2024 en 26 februari 2025 hebben genomen, geen aktes na getuigenverhoor, maar een schriftelijke voortzetting van het debat dat is voorafgegaan aan de beschikking van 4 september 2023, te weten door middel van het verzoekschrift, het verweerschrift en de mondelinge behandeling op 15 augustus 2023. Partijen hebben – zoals afgesproken tijdens het laatste voorlopige getuigenverhoor – aan de kantonrechter laten weten dat zij de onderhavige procedure schriftelijk wensten voort te zetten.
Getuigenverhoren
Naast werknemer als partijgetuige zijn zeven getuigen gehoord. De kantonrechter stelt vast dat de verklaring van werknemer afwijkt van zijn stellingen in het verzoekschrift. Daar komt nog bij dat werkgever terecht heeft opgemerkt dat werknemer geen verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij al die jaren nooit heeft geprotesteerd dat hij te weinig loon heeft ontvangen. Dat klemt temeer, nu hij kennelijk zijn loon zelf contant uit de kassa mocht pakken, zoals hij heeft verklaard. Hij heeft geen expliciet beroep gedaan op de (gevolgen van) schending van de klachtplicht ex artikel 6:89 BW, zodat de kantonrechter het verzoek daar niet op kan afdoen. De kantonrechter is op basis van de afgelegde getuigenverklaringen van oordeel dat er zeker aanwijzingen zijn dat werknemer gedurende zijn dienstverband meer uren heeft gewerkt dan de gemiddeld twintig uur per maand die blijkens de door werkgever overgelegde loonstroken zijn verloond. Twintig uur per maand komt neer op gemiddeld 5 uur per week en dat aantal uren is niet geloofwaardig, gelet op de verklaringen van de reguliere klanten die werknemer vaker aan het werk hebben gezien op verschillende tijdstippen. De stelling van werknemer dat hij deels zwart uitbetaald is, heeft hij voldoende onderbouwd en heeft werkgever onvoldoende gemotiveerd betwist. Werknemer heeft zelf gesteld dat hij € 1.200 per maand heeft ontvangen. Ook al volgt dat bedrag niet uit het overzicht van de contante stortingen, de kantonrechter is bij de verdere beoordeling van zijn stellingen van dit bedrag uitgaan, ook omdat dit in het voordeel is van werkgever, die zelf stelt dat hij minder per maand heeft betaald. Uitgaande van het cao-uurloon van € 10,67 bruto per uur (loontabel juni 2022), en uitgaande van een betaling van € 1.200 per maand, waarover partijen het eens zijn dat het brutoloon bij dat bedrag niet veel zal verschillen van het netto-equivalent, is werknemer betaald voor ongeveer 26 uur per week werken. Dat werknemer structureel meer werkte dan de uren dat hij kreeg betaald, is niet vast komen te staan, laat staan dat dit 84 uur per week was. De verzoeken tot betaling van niet betaalde uren, het vakantiegeld en de wettelijke verhoging worden afgewezen evenals het verzoek tot uitbetaling van de vakantiedagen, wegens onvoldoende onderbouwing. Partijen verschillen van mening over de inhoud van de arbeidsovereenkomst en hoe die is beëindigd. Niet in geschil is echter dat het initiatief voor de beëindiging, dan wel niet-voortzetting, bij werkgever lag. Op grond van het bepaalde in artikel 7:673 lid 1 onder a ten derde BW is werkgever gehouden de transitievergoeding te betalen.