Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 16 april 2025
ECLI:NL:RBLIM:2025:3640
Feiten
Werkgever is volgens de Verplichtstellingsbeschikking van 6 november 2017 (Stcrt. 2017, 64839) van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, een werkgever in een Schoonmaak- en/of Glazenwassersbedrijf. Werkgever valt dus als werkgever onder de werkingssfeer van het pensioenfonds, zoals deze is omschreven in artikel 2 en 3 van de Wet verplichte deelneming in een Bedrijfstakpensioenfonds 2000 (hierna: de “Wet”). Werkgever moet op grond van artikel 8 van de Wet premies betalen voor zijn werknemers uit hoofde van hun verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds met inachtneming van het bepaalde in het uitvoeringsreglement van het pensioenfonds. Volgens dit uitvoeringsreglement is werkgever per loontijdvak premie verschuldigd. Ook is werkgever verplicht om volledige en juiste gegevens tijdig aan het pensioenfonds te verstrekken. De Collectieve arbeidsovereenkomst in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (hierna: Cao SGB) is van toepassing. De Stichting Raad voor arbeidsverhoudingen schoonmaak- en glazenwassersbranche (RAS) is opgericht door de cao-partijen. Werkgever is een werkgever in een schoonmaak- en/of glazenwassersbedrijf als bedoeld in Cao SGB. Werkgever is aan RAS op grond van de Cao SGB een bijdrage verschuldigd van een bepaald percentage van de loonsom, namelijk 0,75% (exclusief btw) van de loonsom in het lopende jaar. Werkgever moet de verschuldigde bijdrage binnen 14 dagen nadat de premienota is verzonden betalen. Werkgever heeft een achterstand laten ontstaan in de betalingen van de premies. Pensioenfonds en Ras vorderen bij dagvaarding veroordeling van werkgever tot betaling van € 1.113,22.
Oordeel
Werkgever heeft, na ambtshalve verkregen uitstel, niet meer geantwoord. De vordering van pensioenfonds en Ras ten aanzien van de hoofdsom staat daarom als niet weersproken tussen partijen vast en behoort als onvoldoende betwist te worden toegewezen. De wettelijke handelsrente, die het pensioenfonds en Ras primair vorderen, is niet van toepassing, nu de betalingsverplichting van werkgever niet voortvloeit uit een handelsovereenkomst. De subsidiair gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW is wel toewijsbaar. Nu het pensioenfonds en Ras niet hebben toegelicht op basis van welke rente zij het bedrag van € 97,89 hebben berekend, zal de kantonrechter dat bedrag afwijzen en de wettelijke rente toewijzen over de (nog openstaande) hoofdsom vanaf de dag waarop werkgever in verzuim is geraakt met de betaling van de facturen tot de dag van volledige betaling. Pensioenfonds en Ras vorderen vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoofdvordering valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-integraal, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan. De gevorderde vergoeding is in overeenstemming met het tarief in het Besluit en is daarom redelijk. Daarom zal een bedrag van € 857,15 worden toegewezen.