Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Overijssel (Locatie Zwolle), 18 december 2024
ECLI:NL:RBOVE:2024:7031
Werknemer heeft ernstig verwijtbaar gehandeld en geen recht op een transitievergoeding. Werknemer heeft in de uitoefening van zijn functie opzettelijk althans bewust roekeloos gehandeld en is derhalve aansprakelijk voor de schade.

Feiten

In de zaak tussen werknemer en Stichting Leger Des Heils welzijns- en gezondheidszorg (LdH) stond centraal of werknemer een bedrag van € 10.138,54 – waarvan € 341,03 als erkende uitgave buiten beschouwing kon blijven – had voorgeschoten ten behoeve van (de deelnemers van) LdH, dan wel dit bedrag had ontvreemd. De kantonrechter achtte in de tussenbeschikking van 6 november 2024 voorshands voldoende aannemelijk dat het betoog van werknemer over het voorschieten van genoemde bedragen onjuist was en dat sprake was van ontvreemding. Daarom werd werknemer toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands aannemelijk geachte feit dat LdH door opzet of bewuste roekeloosheid van werknemer een schade van € 9.797,51 had geleden. Werknemer heeft vervolgens bij akte afstand gedaan van het horen van getuigen en verzocht de zaak op de stukken af te doen. Daarmee is werknemer niet geslaagd in het leveren van het toegelaten tegenbewijs. De kantonrechter stelt dan ook vast dat LdH door opzet of bewuste roekeloosheid van werknemer voornoemde schade heeft geleden. Het in de laatste akte van werknemer gevoerde verweer op dit punt wordt buiten beschouwing gelaten, nu het partijdebat reeds was gesloten en werknemer enkel was toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.

Oordeel

De kantonrechter stelt vast dat werknemer door opzet of bewuste roekeloosheid schade heeft veroorzaakt ten bedrage van € 10.138,54, waarvoor werknemer jegens LdH aansprakelijk is. Het tegenverzoek van LdH tot vergoeding van deze schade is toewijsbaar, waarbij geen grond bestaat voor matiging. LdH is op grond van artikel 6:127 lid 2 BW gerechtigd dit bedrag te verrekenen met het nog uit hoofde van de arbeidsovereenkomst verschuldigde loon, zodat werknemer geen recht heeft op nabetaling van € 4.209,94 netto aan achterstallig loon en eindafrekening, noch op de gevorderde wettelijke verhoging en rente. De schadevordering van LdH van € 5.930,60 wordt integraal toegewezen, nu het uitstaande nettoloon € 4.207,94 bedraagt. Ten aanzien van de transitievergoeding geldt dat, hoewel de beëindiging van de arbeidsovereenkomst geen verband houdt met de later gebleken ontvreemding van gelden – waardoor artikel 7:673 lid 7 sub c BW geen toepassing vindt – toekenning van de vergoeding toch naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is wegens ernstig verwijtbaar handelen van werknemer. De transitievergoeding wordt afgewezen, terwijl het verzoek van LdH tot vaststelling van ernstig verwijtbaar handelen wordt toegewezen. Het verzoek van werknemer tot verstrekking van een gespecificeerde eindafrekening en een gecorrigeerde jaaropgaaf over 2023 wordt afgewezen, nu er geen recht op aanvullende betalingen bestaat en LdH reeds de betreffende jaaropgaaf heeft overgelegd. Wat betreft de gevorderde onderzoekskosten oordeelt de kantonrechter dat deze deels voor vergoeding in aanmerking komen. Aangezien het onderzoek mede een breder adviestraject betrof en het uurtarief onvoldoende is onderbouwd, wordt een bedrag van € 2.400 toewijsbaar geacht. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, nu LdH niet voldoet aan de vereisten van het Rapport BGK-integraal. De wettelijke rente over de toe te wijzen schadevergoeding wordt toegewezen, evenals de proceskosten aan de zijde van LdH, begroot op € 814 aan salaris gemachtigde.