Naar boven ↑

Rechtspraak

Ramadan/Gemeente Rotterdam
Rechtbank Rotterdam, 11 augustus 2010
ECLI:NL:RBROT:2010:BN3753

Ramadan/Gemeente Rotterdam

Ontslag bijzonder hoogleraar wegens betrokkenheid bij Iraanse televisiezender niet onrechtmatig

In 2007 is tussen Ramadan als opdrachtnemer en de gemeente als opdrachtgever een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen. Het contract is nadien verlengd met het zogenoemde Contract 2009. Ingevolge deze opdracht vervulde Ramadan een gasthoogleraarschap aan de Erasmus Universiteit (EUR) en leverde hij een bijdrage aan het programma ‘Dialogue at neighbourhoodlevel’, in het bijzonder het onderdeel ‘Citizenship and Identity’, van de gemeente, beide tegen door de gemeente te betalen vergoedingen. Op grond van het Contract 2009 was tussentijdse beeindiging van de overeenkomst mogelijk, indien sprake is van ‘fundamental considerations’. Er is in de zomer van 2009 ophef ontstaan over de functie van de heer Ramadan bij de Gemeente, vanwege zijn medewerking aan de Iranese televisiezender Press TV, terwijl Iran negatief in het nieuws kwam, onder meer wegens geweld tegen burgers en studenten. Door die ophef was er volgens de gemeente geen maatschappelijk draagvlak meer voor de functie van de heer Ramadan bij de gemeente, zodat de opdrachtovereenkomst is opgezegd. Volgens Ramadan is de Gemeente schadeplichtig.

De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van artikel 7:408 BW kan de opdrachtgever een overeenkomst van opdracht in beginsel te allen tijde opzeggen. Echter, partijen kunnen van die wettelijke regeling afwijken. Partijen zijn in artikel 6 van Contract 2009 rechtsgeldig afgeweken van de wettelijke regeling inzake opzegging door te bepalen dat de overeenkomst tussentijds kan worden beëindigd indien er bij de gemeente sprake is van ‘fundamental considerations’ voor beëindiging. Volgens de rechtbank is in casu sprake van ‘zwaarwegende omstandigheden’. Omdat Ramadan voorts de urgentie van het probleem niet in zag, was oplossing dientengevolge niet in zicht waardoor onmiddellijke verbreking van de overeenkomst niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid kan worden geacht.

Volgt afwijzing vordering tot schadevergoeding.