Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31 augustus 2010
ECLI:NL:GHARN:2010:BN5884
werkgever/Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten
Werkgever exploiteert een bedrijf in de uitzendbranche. Het bedrijf valt onder de werking van de CAO Uitzendkrachten 2004/2009 (hierna: de CAO-U) en de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche (hierna: de CAO-S). Bepalingen van de CAO-U zijn enkele malen algemeen verbindend verklaard. De naleving van de cao's is overgelaten aan de Commissie Naleving CAO voor Uitzendkrachten (hierna: CNCU). Wegens het niet tijdig en/of onjuist aanleveren van benodigde informatie, heeft de CNCU een forfaitaire schadevergoeding van € 100.000 gevorderd. Bij eindvonnis heeft de kantonrechter een schadevergoeding van € 5.000 toegewezen. Volgens werkgever is geen sprake van gebondenheid aan de cao's waardoor de grondslag van de schadevergoeding ontbreekt. De CNCU stelt zich op het standpunt dat de 'gebondenheid' van de werkgever voortvloeit uit (1) het incorporatiebeding in de individuele arbeidsovereenkomsten en (2) de algemeenverbindendverklaring. Werkgever stelt onder meer dat de cao's ten onrechte algemeen verbindend zijn verklaard. Daartoe voert werkgever aan dat de betrokken werkgeversorganisatie, de Algemene Bond Uitzendondernemingen, niet beschikte over het belangrijke meerderheidsvereiste zoals het Toetsingskader van de Wet AVV voorschrijft.
Het hof oordeelt als volgt. De CNCU - althans de stichting tot naleving van de cao - heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in de individuele arbeidsovereenkomsten de litigieuze cao's zijn geïncorporeerd (inclusief de informatieplicht). Bij deze stand van zaken behoeft het hof niet in te gaan op de vraag of, indien dit wel het geval zou zijn geweest, de CNCU op basis van dergelijke incorporatiebedingen naleving had kunnen vorderen. Zij is immers geen partij bij de individuele arbeidsovereenkomst (geweest).
Wat de tweede stelling betreft, oordeelt het hof als volgt. De werkgever betwist de rechtgeldigheid van de algemeenverbindendverklaring van 15 juni 2007. Ten aanzien van het besluit van 13 september 2005 tot algemeenverbindendverklaring van de CAO-U van 17 september 2005 tot en met 1 april 2007 heeft hij echter niet aangevoerd dat het ten onrechte is afgegeven. Indien werkgever, zoals de stichting stelt, op grond van dat laatste besluit een informatieverplichting jegens haar heeft, kan in het midden blijven of de beide cao's in juni 2007 ten onrechte algemeen verbindend zijn verklaard. De vraag rijst of werkgever gehouden is om ook na afloop van de duur van de verbindendverklaring de in de artikelen 45 en 46 van de CAO-U bedoelde informatie te verstrekken aan de stichting over de wijze waarop hij gedurende de duur van de verbindendverklaring de CAO-U heeft nageleefd en of de stichting dan nog aanspraak kan maken op een forfaitaire schadevergoeding. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Het stelt daarbij voorop dat werkgever gedurende de duur van de verbindendverklaring gehouden was de verplichtingen van de CAO-U jegens zijn werknemers na te komen en dat de artikelen 45 en 46 ertoe strekken te verzekeren dat de door deze cao gebonden werkgevers, waartoe gedurende de duur van de verbindendverklaring ook werkgever behoort, hun cao-verplichtingen daadwerkelijk nakomen. De in die bepalingen neergelegde controlebevoegdheid van de stichting kan (in elk geval voor een deel) slechts achteraf - wanneer alle relevante gegevens beschikbaar zijn, waaronder loongegevens over de voorbije periode - worden uitgeoefend. Indien de gehoudenheid om deze gegevens te verstrekken zou eindigen bij het verstrijken van de duur van de verbindendverklaring, zou deze bevoegdheid deels illusoir worden en zou de handhaafbaarheid van de cao sterk verminderen. Voor de in artikel 46 CAO-U neergelegde bevoegdheid van de stichting om aanspraak te maken op een forfaitaire schadevergoeding geldt, mutatis mutandis, hetzelfde. In dit verband merkt het hof op dat zelfs indien de stichting gedurende de looptijd van de verbindendverklaring op grond van een door haar geconstateerde schending aanspraak heeft gemaakt op een forfaitaire schadevergoeding, zij na afloop van de verbindendverklaring de schadevergoeding niet zou kunnen incasseren wanneer zij dan geen beroep meer zou kunnen doen op de desbetreffende bepalingen, hetgeen naar het oordeel van het hof tot ongewenste resultaten zou leiden. Aan het bovenstaande doet niet af dat door dit oordeel van het hof over de reikwijdte van de artikelen 45 en 46 van de CAO-U de verbindendverklaring van deze bepalingen enige nawerking krijgt. Nu de nawerking niet tot gevolg heeft dat de contractsvrijheid van de ongebonden werkgever voor een langere periode wordt ingeperkt, maar er slechts toe leidt dat de door de verbindendverklaring beoogde beperking van de contractsvrijheid gedurende de verbindendverklaring daadwerkelijk wordt gerealiseerd, en de door de verbindendverklaring (in het belang van de uitvoering van cao) verkregen rechten van de stichting kunnen worden geëffectueerd, is de nawerking naar het oordeel van het hof ook vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid alleszins gerechtvaardigd.
Volgt bekrachtiging vonnis van de kantonrechter.