Rechtspraak
werknemer/Stichting Pensioenfonds ABP
Het gaat in deze zaak om de uitleg van artikel 3.1 van het Pensioenreglement van het ABP. Aan de orde is de vraag wat – in verband met die bepaling – moet worden gerekend tot het tot een jaarbedrag te herleiden vaste salaris dat op 1 januari van het desbetreffende jaar voor de deelnemer geldt in het bijzonder of daartoe ook een achteraf met terugwerkende kracht toegekende verhoging behoort in verband met onjuiste inschaling van een werknemer. Het hof heeft de vordering van werknemer afgewezen, onder meer met een beroep op de – niet voor werknemer kenbare – bedoeling van betrokken partijen bij het Pensioenreglement. Tegen dit arrest keert werknemer zich in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt als volgt. Als uitgangspunt geldt dat de cao-norm is aangewezen voor de uitleg van een pensioenreglement in de verhouding tussen het pensioenfonds en een werknemer, voor wie de bedoeling van de oorspronkelijk contracterende partijen niet kenbaar is – behoudens voor zover van die bedoeling blijkt uit een schriftelijke toelichting – en die op de formulering daarvan geen invloed heeft gehad (HR 20 februari 2004, nr. C02/219, LJN AO1427, NJ 2005, 493). Onderdeel 1 klaagt terecht erover dat het hof betekenis heeft toegekend aan de (onweersproken) stelling van het ABP dat die uitleg in overeenstemming zou zijn met de bedoeling van de sociale partners die de inhoud van het Pensioenreglement hebben bepaald. Nu die bedoeling voor derden niet kenbaar is uit het Pensioenreglement of een bijbehorende toelichting, komt aan die bedoeling geen betekenis toe bij de uitleg. De door het hof voor juist gehouden uitleg brengt voor iemand in de positie van werknemer, die met (vervroegd) pensioen ging betrekkelijk kort nadat het besluit tot verhoging van zijn salaris met terugwerkende kracht werd genomen, een reëel financieel nadeel mee, aangezien het niet met terugwerkende kracht verhogen van zijn pensioengevend inkomen op onherstelbare wijze doorwerkt in de hoogte van zijn pensioen. Een vergelijkbaar nadeel treedt niet op voor werknemers wier dienstverband langer doorloopt na het nemen van het besluit tot salarisverhoging waaraan terugwerkende kracht is gegeven: voor hen geldt met ingang van de eerstvolgende peildatum na dat besluit de hogere pensioengrondslag, die te zijner tijd doorwerkt in de hoogte van hun pensioen. Aldus is bij gevallen als dat van werknemer sprake van een onaannemelijk rechtsgevolg van de door het hof aan het Pensioenreglement gegeven uitleg. In 's hofs uitleg ligt voorts besloten dat het hof het juist acht dat het ABP een latere rechterlijke beslissing waarbij een werknemer met terugwerkende kracht een salarisverhoging wordt toegekend wel met ingang van die inwerkingtreding laat doorwerken in de pensioengrondslag, maar niet een beslissing van de werkgever, genomen overeenkomstig het advies van een bezwarencommissie. Voor dat verschil valt geen goede grond aan te wijzen, gelet op het gebruik van het woord 'geldt' in artikel 3.1, terwijl bovendien in een dergelijk geval voor misbruik door samenspanning van werkgever en werknemer niet behoeft te worden gevreesd.
Volgt vernietiging van het arrest van het hof.