Naar boven ↑

Rechtspraak

Danosa/LKB
Hof van Justitie van de Europese Unie, 11 november 2010

Danosa/LKB

Communautair werknemersbegrip. Wettelijke regeling onbeperkte ontslagbevoegdheid jegens directielid kapitaalvennootschap in strijd met richtlijn bescherming tijdens zwangerschap

Op 21 december 2006 is Danosa als directrice benoemd van LKB. Volgens LKB is er een overeenkomst van lastgeving en geen arbeidsovereenkomst gesloten. Op 23 juli 2007 heeft de aandeelhoudersvergadering van LKB besloten om Danosa van haar functie als directrice te ontheffen. Danosa heeft voor de rechterlijke instantie betoogd dat zij na haar benoeming haar beroepstaken uit de statuten van de vennootschap en het directiereglement te goeder trouw heeft vervuld, dat zij een salaris voor haar arbeid heeft gekregen en dat haar vakantie werd toegekend, zodat het bestaan van een arbeidsverhouding moest worden erkend. Haar ontslag is gegeven in strijd met artikel 109 van het Arbeidswetboek inzake het verbod op ontslag van zwangere werkneemsters, aangezien zij op het moment van het ontslag 11 weken zwanger was. Volgens Danosa bestaat er een conflict tussen artikel 224 lid 4 van het Wetboek van koophandel, dat de aandeelhoudersvergadering de mogelijkheid biedt om te allen tijde leden van het directiecomité af te zetten, en artikel 109 lid 1 van het Arbeidswetboek, dat bepaalde sociale waarborgen biedt aan zwangere vrouwen. De verwijzende rechter (Letland) richt zich tot het Hof met de vraag of en in welke mate het lid van een leidinggevend orgaan van een vennootschap in het kader van Richtlijn 92/85/EEG kan worden aangemerkt als iemand die zijn functie hierin niet als een onafhankelijke dienstverlener uitoefent, maar in een verhouding van ondergeschiktheid. De verwijzende rechter wenst ook te vernemen of zijn nationale recht verenigbaar is met Richtlijn 92/85/EEG voor zover het de onbeperkte mogelijkheid biedt een lid van het directiecomité van een kapitaalvennootschap te ontslaan, in het bijzonder, in het geval van een vrouw, ongeacht of zij zwanger is.

Het hof oordeelt als volgt. Een lid van een directiecomité van een kapitaalvennootschap, dat hiervoor diensten verricht en hiervan integrerend deel uitmaakt, moet worden geacht de hoedanigheid te hebben van werknemer in de zin van Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16 lid 1 van Richtlijn 89/391/EEG), indien het zijn activiteit gedurende een bepaalde tijd onder het gezag of toezicht van een ander orgaan van deze vennootschap uitoefent en voor die activiteit een vergoeding ontvangt. Het staat aan de verwijzende rechter om aan de hand van de feiten na te gaan of dat in het bij hem aanhangige geding het geval is. Artikel 10 van Richtlijn 92/85/EEG moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, die zonder beperking toestaat een lid van een directiecomité van een kapitaalvennootschap af te zetten wanneer de betrokkene de hoedanigheid van 'zwangere werkneemster' in de zin van deze richtlijn heeft en het te haren aanzien genomen ontslagbesluit voornamelijk is gebaseerd op haar zwangerschap. Ook al zou het betrokken lid van een directiecomité niet deze hoedanigheid hebben, toch kan het ontslag van een lid van een directiecomité dat taken vervult als omschreven in het hoofdgeding wegens zwangerschap of wegens een voornamelijk op die toestand gebaseerde reden alleen vrouwen treffen, zodat het een directe discriminatie op grond van geslacht vormt die in strijd is met artikel 2 leden 1 en 7 en artikel 3 lid 1 sub c van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002.