Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemers/werkgever
Hoge Raad, 3 december 2010
ECLI:NL:HR:2010:BO0197

werknemers/werkgever

Arbeidsprocesrecht. Indienen van rapport 17 dagen voor pleidooi levert geen misbruik van procesbevoegdheid op. Uitleg werkingssferen cao bouw en cao hoveniersbedrijf. Vallen bestratingswerkzaamheden verbandhoudend met tuinaanleg onder de term bouwwerk uit de cao bouw?

In geschil is of de arbeidsverhouding tussen partijen valt onder de cao voor het bouwbedrijf dan wel die voor het hoveniersbedrijf. Inzet in cassatie is de vraag of het hof de werkingssfeerbepalingen van de algemeen verbindend verklaarde cao bouw juist heeft uitgelegd (het gaat om de vraag of bestratingswerkzaamheden van een hoveniersbedrijf kunnen worden aangemerkt als 'bouwwerken' in de zin van de cao voor het bouwbedrijf. Op deze vraag geeft de Hoge Raad geen antwoord in het onderhavige arrest. Zie evenwel uitvoerig de A-G) en of het hof terecht een bij pleidooi overgelegd rapport van de Arbeidsinspectie buiten beschouwing heeft gelaten. Dat zeven bladzijden tellende rapport is – zonder de vier daarbij behorende bijlagen – ter griffie ingekomen op 21 oktober 2008 en op die dag door de wederpartij ontvangen, en bij akte van 7 november 2008 in het geding gebracht. Het hof oordeelde dat werknemers in strijd met de goede procesorde hebben gehandeld. De ingevolge artikel 5.2 in verbinding met 2.18 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven geldende termijn voor het indienen van nadere stukken van vier dagen vóór de pleitzitting is daarvoor namelijk niet bepalend. Door een dergelijk rapport dermate kort (17 dagen) voorafgaand aan het onderzoek ter pleitzitting in te dienen hebben werknemers misbruik gemaakt van hun procesbevoegdheid om nadere stukken tot vier dagen voor de zitting van 7 november 2008 in te dienen, aldus het hof.

De Hoge Raad oordeelt als volgt. De procesreglementen geven aanwijzingen voor het tijdig indienen van stukken, maar dat wil niet zeggen dat indien de aanwijzingen zijn gevolgd per definitie is voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor waarop de hier in acht te nemen regels zijn gebaseerd (vgl. HR 29 november 2002, nr. C00/128, LJN AF1210, NJ 2004, 172, betreffende een geval waarin in cassatie werd geklaagd over de beslissing waarbij, anders dan hier, laattijdige overlegging juist wel was aanvaard). Inachtneming van de in het procesreglement gestelde termijn voor indiening van nadere stukken staat derhalve niet eraan in de weg dat toch op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval geoordeeld wordt dat de stukken niet voldoende tijdig zijn overgelegd. Wel kan aan de in een procesreglement gestelde termijn voor indiening van nadere stukken het uitgangspunt worden ontleend dat in het algemeen indiening van nadere stukken (ruimschoots) voor het in het procesreglement bedoelde tijdstip heeft te gelden als zodanig tijdig dat de wederpartij er voldoende van kennis zal kunnen nemen om er adequaat op te kunnen reageren, zo nodig met een gemotiveerd verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak, dan wel om bij nadere akte op de ingediende stukken te mogen reageren. Dit brengt mee dat de rechter op binnen de geldende termijn overgelegde nadere stukken bij de beoordeling acht dient te slaan, tenzij de rechter – naar aanleiding van het door de wederpartij daartegen gemaakte bezwaar of ambtshalve – gemotiveerd anders beslist op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval, waarvan uit de uitspraak of het proces-verbaal van de zitting dient te blijken. Daarbij zal de rechter hebben te beoordelen of het gaat om stukken waarvan de aard en omvang een beletsel vormen om daarvan binnen de beschikbare tijd kennis te nemen en daarop adequaat te reageren, en, zo dat niet van de wederpartij kon worden gevergd, of aanleiding bestaat een maatregel te treffen teneinde een voldoende kennisneming en voorbereiding van een reactie alsnog mogelijk te maken. Hierbij kan van belang zijn of met het oog op het belang van de wederpartij verwacht had mogen worden dat de stukken bij een eerdere gelegenheid in de procedure werden overgelegd, en dat, zeker in de procedure in hoger beroep, de pleitzitting in het algemeen de laatste gelegenheid zal zijn tot nadere feitelijke onderbouwing van een vordering of verweer. Waar het rapport betrekking heeft op de kern van het geschil tussen partijen, behoefde het nadere motivering dan door het hof gegeven om begrijpelijk te maken dat dit niet meer in de beoordeling mocht worden betrokken, eventueel met aanhouding van de behandeling dan wel met gelegenheid tot het nemen van een nadere akte. Volgt vernietiging van het arrest van het hof.

  • Wetsartikelen: 5.2 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven en 2.18 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven
  • Onderwerpen: Rechtsvordering en Uitleg
  • Trefwoorden: indientermijn processtukken, uitleg cao, goede procesorde, cao hoveniersbedrijf en bouw-cao