Rechtspraak
Achmea Schadeverzekeringen/verweerder
In deze deelgeschilprocedure over de afwikkeling van een na een bedrijfsongeval opgelopen letselschade wordt de rechtsvraag aan de Hoge Raad voorgelegd of de verzekeringsuitkering aan de benadeelde gedaan onder een sommenverzekering in mindering behoort te komen op het schadebedrag dat door de aansprakelijkheidsverzekeraar van de werkgever wordt uitgekeerd. Dit arrest gaat over de daaraan voorafgaande vraag of eiseressen tot cassatie ontvankelijk zijn in hun cassatieberoep, meer in het bijzonder of cassatieberoep mogelijk is van een inhoudelijke beslissing in de deelgeschilprocedure van de appelrechter die is gevolgd op de in artikel 1019cc lid 3 aanhef en onderdeel a Rv bedoelde weg en zo ja, onder welke voorwaarden.
De Hoge Raad oordeelt als volgt. Artikel 1019bb Rv bepaalt dat tegen de beschikking op een deelgeschilverzoek geen voorziening openstaat, onverminderd artikel 1019cc lid 3 Rv. Artikel 1019cc lid 3 Rv bepaalt dat het hoger beroep tegen een deelgeschilbeschikking kan worden ingesteld in de procedure ten principale hetzij binnen drie maanden, te rekenen van de eerste roldatum, dan wel, indien de beschikking nadien is gegeven, binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak van de beschikking, met dien verstande dat de appellant, binnen de grenzen van artikel 332 Rv, in het hoger beroep slechts ontvankelijk zal zijn indien de rechter in eerste aanleg deze mogelijkheid heeft geopend op een daartoe binnen dezelfde termijn door een der partijen gedaan verzoek, waarover de wederpartij is gehoord, hetzij tegelijk met het hoger beroep van het eindvonnis. In beide gevallen kunnen in het hoger beroep grieven worden gericht tegen uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissingen op één of meer geschilpunten tussen partijen betreffende hun materiële rechtsverhouding (vgl. HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:943, NJ 2015/215). Blijkens de parlementaire geschiedenis moet de regeling van de artikel 1019bb en 1019cc Rv mede worden bezien tegen de achtergrond dat het doelmatig kan zijn wanneer partijen ‘een cruciale kwestie (…) die in feite bepalend is voor de afloop van de zaak’ (…) ‘bij het gerechtshof (en eventueel bij de Hoge Raad) kunnen uitprocederen, zonder dat zij gedwongen zijn om eerst de gehele bodemprocedure in eerste aanleg af te ronden’ en is beoogd hieraan de voorwaarde te verbinden dat verlof wordt verkregen voor het tussentijds aanwenden van een rechtsmiddel (Kamerstukken II 2007/08, 31518, 3, p. 22-23). Tegen deze achtergrond moet worden aangenomen dat ingevolge artikel 1019cc lid 3 Rv in verbinding met artikel 398 Rv ook cassatieberoep openstaat tegen de uitspraak in het hoger beroep dat op de voet van artikel 1019cc lid 3 Rv tegen een deelgeschilbeschikking is ingesteld. Voor beroep in cassatie tegen een tussenuitspraak is verlof van het gerechtshof vereist, gezien artikel 1019cc lid 3 aanhef en onderdeel a Rv in verbinding met artikel 401a lid 2 Rv. Een uitspraak in het hoger beroep tegen een deelgeschilbeschikking dat is ingesteld op de voet van artikel 1019cc lid 3 aanhef en onderdeel a Rv (met verlof van de rechter in eerste aanleg), is een tussenuitspraak, tenzij het hof met toepassing van artikel 355 tweede volzin Rv zelf de zaak heeft afgedaan. De uitspraak van het hof in dit geding betrof een tussenuitspraak, aangezien hoger beroep was ingesteld op de voet van artikel 1019cc lid 3 aanhef en onderdeel a Rv. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is Achmea dus, bij gebreke van een verlof als bedoeld in artikel 401a lid 2 Rv, in haar cassatieberoep niet-ontvankelijk. Een volgende procedurele kwestie betreft de vraag of de procedure die op de voet van artikel 1019cc lid 3 Rv wordt ingeleid, wordt beheerst door de regels van de dagvaardingsprocedure dan wel de verzoekschriftprocedure. Blijkens de tekst en de strekking van artikel 1019cc lid 3 Rv is het geding waarin op de voet van die bepaling (mede) wordt opgekomen tegen een beschikking in een deelgeschil, een dagvaardingsprocedure. De aansprakelijkheidszaak die in artikel 1019w en 1019cc lid 3 Rv is aangeduid als de procedure ten principale, is immers een dagvaardingsprocedure. Het voorgaande betekent onder meer dat een dergelijk geding in eerste aanleg wordt ingeleid met een dagvaarding en dat het hoger beroep op de voet van artikel 1019cc lid 3 Rv en een eventueel daaropvolgend beroep in cassatie worden ingesteld bij dagvaarding. Ingeval aan deze eis niet is voldaan, kan de behandeling van de zaak met toepassing van artikel 69 Rv worden voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure.
Het verzoek van verweerder stelt de vraag aan de orde of in de dagvaardingsprocedure waarin op de voet van artikel 1019cc lid 3 Rv wordt opgekomen tegen een deelgeschilbeschikking, de kosten van de benadeelde behoren te worden begroot op de voet van artikel 1019aa Rv. Bij de beantwoording van die vraag is het volgende van belang. Artikel 1019aa lid 1 Rv bepaalt dat de rechter de kosten van de behandeling van het (deelgeschil)verzoek begroot op alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Blijkens de parlementaire geschiedenis was de bedoeling aanvankelijk dat, indien partijen er na een deelgeschilprocedure niet in slagen een minnelijke regeling tot stand te brengen en het tussen hen alsnog tot een bodemprocedure komt, de op de voet van artikel 1019aa Rv begrote kosten ingevolge artikel 241 Rv van kleur zouden verschieten en onder de algemene proceskostenregeling van de artikel 237-241 Rv zouden komen te vallen (Kamerstukken II 2007/08, 31518, 3, p. 19). Hiertoe strekte het aanvankelijk voorgestelde artikel 1019aa lid 2 Rv, dat nadien is geamendeerd (Kamerstukken II 2007/08, 31518, 13) en uiteindelijk inhoudt dat de eenmaal ten gunste van de benadeelde begrote kosten van een deelgeschilprocedure niet meer ten laste van de benadeelde kunnen komen, ongeacht of een bodemprocedure volgt. Aldus is blijkens de totstandkomingsgeschiedenis de regeling van artikel 1019aa Rv voor de begroting van de kosten slechts gegeven voor de deelgeschilprocedure, en is die regeling niet van toepassing op de proceskosten van de dagvaardingsprocedure tussen dezelfde partijen waarin op de voet van artikel 1019cc lid 3 Rv wordt opgekomen tegen de deelgeschilbeschikking. Uit het voorgaande volgt dat de kosten van verweerder in cassatie niet dienen te worden begroot op de voet van artikel 1019aa Rv. De kosten zullen op de in cassatie gebruikelijke wijze worden begroot.