Rechtspraak
werkneemster/werkgeverRechtbank Zeeland-West-Brabant, 18 december 2015
werkneemster/werkgever
Werkneemster is in dienst in de functie assistent facilitaire dienst en is werkzaam op een school. Zij is op staande voet ontslagen, omdat zij zich een telefoon die toebehoorde aan een leerling van de school onrechtmatig zou hebben toegeëigend. Werkneemster beroept zich op de vernietigbaarheid van het ontslag, omdat volgens haar geen sprake is van een dringende reden en het ontslag niet onverwijld is gegeven.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Partijen verschillen op essentiële punten van mening over de toedracht van de feiten op 25 augustus 2015, de dag dat de telefoon van een leerling bij werkneemster thuis werd aangetroffen. De kantonrechter heeft besloten dat bewijslevering onontbeerlijk was. Zij heeft aan werkgever het bewijs opgedragen van de gestelde dringende reden. Er zijn zeven getuigen gehoord. Een van de getuigen heeft verklaard dat zij de applicatie ‘zoek mijn iPhone’ heeft geactiveerd om te achterhalen waar de zoekgeraakte telefoon van haar dochter zich bevond. Met haar dochter en buurman is zij naar de locatie gegaan die de applicatie aanwees, te weten de woning van werkneemster. Na eerst te hebben ontkend dat de telefoon zich in haar woning bevond, heeft zij (na een telefoongesprek met haar zoon) de telefoon uiteindelijk overhandigd. De zoon heeft ook een getuigenverklaring afgelegd. Hij heeft verklaard de telefoon te hebben gevonden en dat hij de telefoon bij een politiepost wilde afgeven. Voorts hebben nog een aantal andere getuigen een verklaring afgelegd. Al met al komt de kantonrechter tot de conclusie dat werkgever op goede gronden heeft mogen aannemen dat werkneemster zich schuldig had gemaakt aan de wederrechtelijke toe-eigening van de bewuste telefoon. Zulk wederrechtelijk toe-eigenen valt de kwalificeren als ernstig verwijtbaar handelen door werkneemster. Werkgever heeft gegeven dit handelen kunnen besluiten de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen. Op 27 augustus 2015 is werkneemster geschorst, op 1 september 2015 is zij op staande voet ontslagen. De tussenliggende periode wordt als korte termijn voor beraad aangemerkt. Het ontslag voldoet aan de vereisten van artikel 7:677 BW en is rechtsgeldig gegeven. Volgt afwijzing van het verzoek.