Rechtspraak
werkgeefster/werknemerRechtbank Midden-Nederland, 9 september 2016
werkgeefster/werknemer
Werknemer is sinds 1 november 2012 in dienst als zelfstandig werkend kok. Werkgeefster verzoekt ontbinding, primair wegens een verstoorde arbeidsverhouding en subsidiair wegens disfunctioneren. Volgens werkgeefster was er sinds september 2015 iets gewijzigd in de houding, inzet, betrokkenheid en eigen initiatief van werknemer. Nadat partijen met elkaar hebben gesproken over een beëindiging met wederzijds goedvinden en werknemer is vrijgesteld van werkzaamheden, heeft werknemer geweigerd de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen. Werkgeefster heeft vervolgens het ontbindingsverzoek ingediend.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Uit de stellingen van partijen is niet duidelijk geworden dat de arbeidsrelatie verstoord is, laat staan dat dit duurzaam zou zijn. Werkgeefster heeft verschillende verwijten (onder andere dat werknemer zich niet aan franchisevoorschriften houdt, dat werknemer tijdens een incident een volle braadslede op de grond heeft gegooid en dat hij tijdens ziekte niet bereikbaar is) niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Ten aanzien van het gestelde disfunctioneren wordt geoordeeld dat er geen verbetertraject is geweest. Het ontbindingsverzoek wordt afgewezen.
Werkgeefster heeft voorts verzocht te bepalen dat zij met ingang van 1 augustus 2016 geen loon aan werknemer verschuldigd is. Niet ter discussie staat dat werkgeefster werknemer per 29 juni 2016 heeft vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden. Dat zij dit in het kader van een overeenkomst ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft gedaan, welke overeenkomst uiteindelijk niet tot stand is gekomen c.q. door werknemer tijdig is ontbonden, neemt niet weg dat werkgeefster de vrijstelling had moeten opheffen. Dit heeft zij echter niet gedaan. Gelet hierop kan het niet aan werknemer worden tegengeworpen dat hij in augustus 2016 (en daarna) niet op zijn werk is verschenen. Nu werknemer de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van werkgeefster behoort te komen, behoudt hij, op de voet van artikel 7:628 lid 1 BW, het recht op het naar tijdruimte vastgestelde loon. Dit betekent dat ook dit onderdeel van het verzoek moet worden afgewezen.