Rechtspraak
Rabobank/Stichting Restschuld Eerlijk Delen (RED)
Feiten
RED is een stichting die opkomt voor mensen die door toedoen van hun bank in de problemen zijn geraakt, met name door restschulden. In opdracht van RED is in maart 2015 het boek De Verpanding verschenen. In het boek worden namen genoemd van (oud-)medewerkers van Rabobank die in de periode waarover het boek gaat, werkzaam waren bij afdelingen Bijzonder Beheer. Volgens het boek zou de afdeling Bijzonder Beheer middels list en bedrog, misbruik hebben gemaakt van de verpande zekerheden. Er zijn in het boek delen van heimelijk opgenomen geluidopnames gepubliceerd. Op de gelieerde websites zijn de opnames te downloaden. Rabobank heeft een verbod tot publicatie gevorderd. Het hof heeft de vordering van Rabobank afgewezen.
Oordeel
De Hoge Raad oordeelt als volgt.
Werkgever heeft op grond van artikel 7:611 BW de bevoegdheid jegens haar werknemers op te treden
Rabobank komt in dit geding als werkgever op voor haar (oud-)werknemers, die volgens haar worden geschaad door een publicatie waarin zij een rol spelen in verband met de werkzaamheden die zij als werknemer voor hun werkgever verrichten. Met betrekking tot een dergelijke publicatie kan een werkgever een vordering instellen ter bescherming van de werknemers. De werkgever komt de bevoegdheid tot het instellen van die vordering toe zowel uit hoofde van het belang dat hij zelf heeft bij de bescherming van zijn werknemers, als ter bescherming van die werknemers, mede op grond van goed werkgeverschap (art. 7:611 BW). Die bevoegdheid bestaat dus ook buiten lastgeving en volmacht door de werknemer. Daarbij is mede van belang dat het voor de werknemers belastend kan zijn zelf in rechte op te treden, onder meer in verband met de mogelijke publicitaire gevolgen daarvan. Rabobank kan op grond van het hiervoor overwogene in beginsel de onderhavige vordering instellen. Gesteld noch gebleken is dat de (oud-)werknemers waar het in dit geding om gaat, bezwaar hebben tegen het instellen daarvan.
Noemen van namen medewerkers onnodig
De vermelding van de namen van de (oud-)medewerkers in het boek vormt een inbreuk op hun recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, welk recht mede beschermd wordt door artikel 8 EVRM, en de publicatie van het boek valt onder het mede door artikel 10 EVRM beschermde recht op vrijheid van meningsuiting. Het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle ter zake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, brengt mee dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van het desbetreffende lid 2. (Onder meer HR 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210, NJ 2008/274, r.o. 3.4.1, en HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230, NJ 2012/571, r.o. 3.3.) In dit verband zijn onder meer van belang de gezichtspunten zoals vermeld in EHRM 7 februari 2012, 40660/08 (Von Hannover/Duitsland II), NJ 2013/250, par. 108-112, en EHRM 7 februari 2012, 39954/08 (Axel Springer AG/Duitsland), NJ 2013/251, par. 89-95. Zonder nadere motivering valt niet in te zien dat de door het hof in aanmerking genomen verteltechniek de aan de orde zijnde inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de (oud-)medewerkers van Rabobank kan rechtvaardigen. Bij het gebruik van die verteltechniek had immers, gelet op de onbekendheid van de (oud-)medewerkers, in beginsel even goed kunnen worden volstaan met (deels) geanonimiseerde of gefingeerde namen. Dat, zoals het hof bij zijn oordeel in aanmerking heeft genomen, het boek mede het algemeen belang dient doordat het een bijdrage levert aan het publieke debat – dat er een serieus probleem bestond of bestaat in de relatie tussen de afdelingen Bijzonder Beheer van banken en de klanten die met deze afdelingen werden of worden geconfronteerd en dat dit een in ondernemerskringen gevoelde misstand betreft –, levert geen toereikende motivering op. Het hof stelt immers niet vast dat dit algemene belang (ook) is betrokken bij het noemen van de namen van de (oud-)medewerkers. De door het hof vastgestelde en bij zijn oordeel in aanmerking genomen omstandigheid dat geen ernstige gevolgen van de vermelding van de namen van de (oud-)medewerkers waren te verwachten, vormt evenmin een toereikende motivering. Ook ingeval geen ernstige gevolgen voor de (oud-)medewerkers waren (of zijn) te verwachten van de publicatie van het boek met vermelding van hun namen, kunnen zij aanspraak maken op eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer.